
Sport. Het is niks. Het was niks. Het zal nooit wat worden. Het is één van de refreinen in mijn leven. En ook voor Anat, maar daarover later meer, maar niet te veel. Sport dus. Zo lang ik me kan herinneren vervulde de klank van het woord alleen al mij met afschuw. Lang voordat ik wist wat afschuw betekende.
Ik was één van die klassieke figuren die altijd als laatste werden gekozen met gymnastiek. Stilletjes vond ik dat altijd wel leuk, om te zien met welke houten stumperds ik overbleef. Het was altijd een select groepje, maar binnen dat groepje kon er maar één alleenheerser zijn, en dat was ik. Het enige nadeel was altijd wèl dat ik mee móest doen van de juf of meester, hoe zeer deze ook wel inzag dat ik het zand was in de sportieve machine.

De jaren daarna bleef sport iets wat mijlenver van me afstond. Op de middelbare school greep de docent zijn kans, gelukkig, toen ik me een keer afmeldde met een zere pink. De resterende jaren ben ik niet meer naar gym geweest en geen docent die het in zijn hoofd haalde te vragen waar ik bleef.
Dat leven van een niet-sporter leef ik nog steeds, hoewel ik wel af en toe iets fotografeer wat met sport te maken heeft. Niet dat ik dan oog heb voor de kopgroepen of prachtige acties en doelpunten. Nee, ik heb toch meer een zwak voor het lijden van de liefhebber en diens onbeholpenheid. Ach, zult u zeggen, welk een walgelijk en weerzinwekkend stuk leedvermaak toon ik hier. Ja, deels is dat waar, maar het zegt tevens het nodige over mij.

De schaatser die krabbelend mijn kant op komt, daarvan voel ik dat hij voor mijn voeten (veilig op de kade) onderuit gaat. Ik herken het namelijk o zo goed van de eerste, en laatste keren, dat ik probeerde te schaatsen. Het leek me oprecht leuk, maar de wind ging vals spelen. Tegen de wind in schaatsen lukte niet en met de wind mee ging veel te hard. Dat het slechts een windkracht 3 betrof, voeg ik even toe als irrelevant detail. O ja, en het ijs was hard, te hard. Dit nooit meer en ik hield woord!

Hardlopen is ook iets waar mensen mij nooit op hebben kunnen betrappen. Dat neemt niet weg dat ik bewondering voel voor die sporters die met hetzelfde talent als ik toch een wedstrijd weten (uit) te lopen. Een paar keer hebben we de marathon van Rotterdam gezien. Ik veer dan pas goed op als het grote lijden begint. De diepliggende ogen, de steken in de zij, de rode hoofden en de hulpeloosheid. Alles wat ik zou kunnen ervaren als ik ook het lef had gehad. Dit alles het liefst tegen het decor van de bekende plekken van de ‘Beste Binnenstad van Nederland’.

Anat stond eerder dit jaar met de camera langs het parcours van de 10 mijl lange Broad Street Run in Philadelphia. Het lijden daar was wat minder, maar de zelfspot des te meer. Iets wat ik niet zo gauw koppel aan Amerikanen. Oeps, is dat een vooroordeel? Ok, ik schaam me diep…. Maar een andere foto deed bij mij weer een vooroordeel opborrelen: het altijd en eeuwig meezeulen van de Amerikaanse vlag. Iets wat je met de Nederlandse vlag niet zo snel zal zien. Argh, dat is een aanname, en dat is ook verfoeilijk. Of anders met de blauwe vlag van de EU wapperend door de straten. Humm, dat is meer tragikomische fantasie….

Tja, en dan voetbal. ‘Elke jongen droomt ervan om profvoetballer te worden’, wordt er vaak gezegd. Ik ben dan wel opgegroeid met Cruyff en co, maar nooit is het in me opgekomen om op voetbal te gaan. Uiteraard keek ik wel Studio Sport met heel klassiek het bordje op schoot.

Ja, voetbalwedstrijden heb ik ook gezien. Mijn vader vond dat ik eens een voetbalwedstrijd moest bijwonen, want dat wil immers elke jongen. Uiteindelijk zijn we twee keer naar een thuiswedstrijd van het Schiedamse SVV gegaan en twee maal werd het 0-0. Daarna heb ik hem er nooit meer over gehoord. Later bezocht ik alleen nog voetbalstadions voor concerten. Want waar sporten voor mij gelijk staat met walging staat muziek gelijk aan obsessief genot. Simon & Garfunkel, The Police, Genesis of Roger Waters, ja daarvoor ging ik maar al te graag, en zonder enige externe aansporing, naar het stadion.

Jaren geleden hebben Anat en ik een keer een heus voetbaltoernooi in Amsterdam meegemaakt. En ja hoor, ook daar had ik alleen maar oog voor de goedbedoelde onbeholpenheid van bepaalde spelers. Toch blijkbaar iets van vereenzelviging. Totdat mijn, ik meen, rechteroor een bekende stem hoorde. Het was de stem van Ruud Gullit. Soms moet je even van je geloof afstappen en de brekebeentjes even laten voor wat ze zijn en oog hebben voor het andere uiterste. Ik nam meteen een aantal foto’s van de gepensioneerde topvoetballer. Naast me hoorde ik dat Anat ook haar kans pakte en ze nam de nodige foto’s. “Gaaf hè?”, zei ik tegen haar. “Ja, zeker, is een gaaf toernooi”. “En dan verschijnt ook nog Gullit”, zei ik tevreden. “Wie? En waar dan??”. “Ja, hallo, wie heb je net staan fotograferen???”. Ze had werkelijk geen idee, maar klikte vrolijk met me mee. Gullit was voor haar een vage naam zonder gezicht. Dus u ziet: er is altijd nog bazin boven baas. Een beetje kort door de wellicht, maar wat geeft dat. Het is een mooi kronkel om mijn eerste en laatste sportblog mee te beëindigen.

je bent de perfecte kruising tussen John Cleese en “Van Kooten en De Bie”. we zijn opgegroeid met Monty Python en het Simplistisch Verbond,Als je niet ken winnen, moet je zorgen dat je niet verlies logisch toch.