
Maandagochtend 7 mei: Het dagelijks ritueel kan beginnen. Nog even en dan mogen de passagiers voor de El Al vlucht naar Tel Aviv inchecken. Rachel van de Security werpt een eerste blik op de braaf wachtende kudde die zo losgelaten wordt in dit veiligste deel van Schiphol. “Komt u maar”, roept ze naar een vrouw met een nogal grote fototas. Rachel vuurt haar standaardvragen af. “Wat kommiedoen?”, maar dan in beschaafd Hebreeuws. “Ik ga voor een foto-expositie in Jeruzalem, waar werk van mij komt te hangen”.
Ze toont Rachel een foto met een tas van “Hello Kitty” bij de Klaagmuur. “Hé”, zegt Rachel die even haar security rol verlaat, “die foto ken ik! Die heeft in het Algemeen Dagblad gestaan!” Een geaccompliceerd feit dat niet valt te ontkennen, maar niet iets wat je verwacht bij El Al. Zonder verder gedoe wenst ze de fotografe een goede reis en kan ze op weg naar Israël. “Here we come!”.

Donderdagavond 10 mei: We staan voor de poorten van The First Station in Jeruzalem. Zoals ooit voor onze geliefde vorst in bijzonder Nederlands werd gezongen: ‘De dag die je wist die zou komen is eindelijk hier’. Ik bespeur enige verwachtingsvolle spanning bij Anat. Dat ik het zelf ook voel is minder relevant; want dit is haar feestje. Binnen in het station is het nog vrij rustig. Zoals altijd zijn we ruim op tijd, dan wel fors te vroeg. Mooi moment voor een keiharde dienstopdracht van mij aan Anat: “Jij maakt vanavond géén foto’s. Je gaat alleen maar genieten. Ik doe heel nederig een stapje terug en volg jouw avond door mijn ogen alsof jij door jouw lens kijkt.” Het zouden min of meer de laatste woorden zijn die we die avond zouden wisselen.
Voor het volk kennis mag maken met de 70 foto’s is er eerst een besloten bijeenkomst met de uitverkorenen. Een ontbrekende fotograaf is dezer dagen in Lissabon om de Israëlische inzending voor het Songfestival te volgen.

De elite wordt verwacht in het Grand Cafe van The First Station. Het ademt de sfeer van een restauratie uit het Ottomaanse tijdperk. Nu is dat nèt van voor mijn tijd, maar ik zie de Sultan hier op zijn vliegend tapijt binnen komen om aan zijn waterpijp te lurken.

De eerste gasten zijn er al. Anat kijkt rustig om zich heen en stelt vast dat ze niemand kent. Opeens zijn daar Oriel en Moran van de organisatie. Als goede vrienden begroeten ze elkaar en ik heb geen idee waarover men praat. Daar sta ik dan met mijn notitieboekje! Wat ik wel begrijp is dat ze ons uitnodigen om vooral te eten en te drinken. Overal zie ik zoete en hartige versnaperingen. Dat een wijnboer sponsor is van deze avond blijkt uit het feit dat de bar vol staat met wijn.

De hapjesman verwijdert het folie van de schalen. In Nederland doorgaans het teken om deze schalen te plunderen en achter te laten als een gruwelijk slagveld. Met bolle hamsterwangen zouden ze vervolgens een paar glazen wijn gaan halen. Het is immers allemaal gratis!! Hier totaal niet. Nu heb ik Israëli’s leren kennen als een volk dat behoorlijk lomp kan zijn, maar daar is hier niets van te merken, stel ik van een afstandje vast. De uitgehongerde passagiers uit de speciale pendelbussen uit Haifa, Tel Aviv en Be’er Sheva vertonen hetzelfde gedrag: hapjes worden zorgvuldig uitgekozen. Geen geplunder.

Nu iedereen is gearriveerd is het tijd om het besloten deel te beginnen. Anat begeeft zich naar de achterkamer van het Grand Cafe. Het licht op het podium gaat aan, het geluid is goed bevonden. Nog nèt voor de volgende blog hoor ik Moran roepen: “Anat Kroon. Hello Kitty”.

Spannend hoor Erwin, vooral die cliffhanger :-) Ik kan niet wachten op het vervolg ;-) Die hapjes zien er trouwens lekker uit. Jij hebt je toch wel als Nederlander gedragen hoop ik???
Als persoonlijk hoffotograaf van Anat kon ik niet anders dan me onberispelijk gedragen. Wat jij je daarbij voorstelt, laat ik graag aan jou over ;-)