Het is nog vroeg en Jaffa Street komt langzaam tot leven. De eerste terrassen gaan open. Her en der komt alweer monotone, eenvormige muziek naar buiten. Leveranciers denderen met hun karren naar hun klanten. Het is nog steeds Sukkot en dus vakantie voor veel mensen. Dat is goed te merken. De anders zo drukke verkeersader in het centrum van Jeruzalem ademt bijna een vakantiesfeer uit. Met de nadruk op ‘bijna’, want ondanks de wat meer ontspannen sfeer dreigt die leverancier me nog steeds voor mijn schenen te rijden met zijn kar en scheren geruisloze elektrische steps in een bloedgang langs me heen.
Maar het o zo vertrouwde totaal opgewonden, hectische sfeertje ontbreekt. De Sukkot-mood overheerst. Hoe uitnodigend is het dan niet om eens lekker een terrasje te pakken om op ons gemak het leven te aanschouwen? Ja, dat zou kunnen, maar dat gevoel gunnen we aan de terrastijgers. Wij hebben een ander doel vandaag: De ultra orthodoxe wijk van Mea She’arim.
Na het oversteken van Jaffa Street wordt het gaandeweg stiller. Achter ons klinkt nog het gerinkel van de lightrail. Voor ons is de weg zo goed als leeg. Hier geen muziek die de oren teistert of terrasjes die me uitnodigend trachten te verleiden om wellicht tòch de rol van toerist op me te nemen. Niets van dit alles. De enige activiteit komt van een Arabische schoonmaker. Voor hem betekent Sukkot helemaal niets. Gewoon een standaard werkdag. Met een hogedrukspuit maakt hij de stoep weer toonbaar. Geen blaadje ontspringt aan zijn aandacht. Hier heerst hij. De beste man ziet ons aan komen en richt zijn blik weer op zijn missie. Vlak voor ons voeten gooit hij nog even de spuit open en het vuil schiet alle kanten op. Toch maar voor alle zekerheid even oversteken.
Een goede keuze, want een oude orthodoxe jood met zijn lulav krijgt bijna de volle laag. De oude man roept wat naar de ijverige stratenpoetser, maar die geen krimp. Onverstoorbaar ruimt hij de zooi van anderen op.
Die onverstoorbare houding kunnen we zo ook goed gebruiken in Mea She’arim. We weten van eerdere bezoeken dat een warm welkom er niet in zal zitten. Ondanks de vele pogingen om ons uit hun wijk te weren gaan we toch weer die kant op. Onverstoorbaar. Vandaag willen ervaren hoe de sfeer daar is tijdens Sukkot. Uiteraard houden wij wel rekening met de gevoeligheden. En daar zijn er vele van. Zo heeft Anat voor dit specifieke bezoek rekening gehouden met haar kledingkeuze. Ondanks de hitte bevindt de meeste huid zich onder een laagje textiel.
Traditioneel nemen we dezelfde hoofdstraat om Mea She’arim in te duiken. Ah, daar is al gauw het voor ons overbekende bord met de huisregels. Het bord dat ook vaak te zien in reisgidsen of in artikelen. Vergis je niet, dit hangt er niet als een stukje wijk-marketing of als een relikwie uit vervlogen tijden. Nee, deze regels zijn hier bittere ernst. Prominent staan daar de kledingvoorschriften aangegeven, waar Anat nu zo netjes en zedig aan voldoet. Het heeft hier geen zin om te kijken hoe ver je kan gaan. Je kan mazzel hebben, maar ‘te bloot’ kan ook tot heftige reacties leiden. Van afkeurende blikken tot erger. Daarnaast is men hier niet gediend van fotograferend bezoek. Laat ons in onze waarde, is de boodschap. Het is een wens waar ik me sec gezien wel iets bij kan voorstellen. Ja, ik besef dat dit hypocriet overkomt van deze soms ietwat obsessieve fotograaf.
Als je hier woont kan ik me indenken dat je een beetje link kan worden van steeds weer dat klikken van de camera als je met je shtreimel (bonten hoed) over straat loopt. Sommige toeristen zoeken bescherming in de groep en trekken dan met een clubje door de wijk. Dat is hier dus echt uit den boze. Niet doen. Gewoon onopvallend rondstruinen. Hoe wij dat dan fotografisch doen? Wij gebruiken hier altijd een kleine camera. Deze maakt ook prima foto’s, maar het ding oogt minder intimiderend dan een groot camera-bakbeest. Kortom, op onze manier houden we rekening met de ultra orthodoxe gevoelens.
Grenzen zijn er voor ons natuurlijk wel. Deze wijk en zijn inwoners zijn zo geweldig authentiek, dat zij vragen, nee schreeuwen om foto’s. Sinds de stichting van de wijk in 1874 is hier in essentie niets veranderd. De huizen van nu zien er nog net zo uit als in 1874. En toen zagen de huizen eruit als die van de joden in het Oost Europa in de eeuwen daarvoor. Soberheid is hier de constante, in alles. Als ergens de tijd stokstijf stil staat dan is het hier.
Hetzelfde geldt voor de bewoners. Het kost weinig moeite om al deze mensen die ik hier om me heen zie, 1 op 1 over te zetten in het Hongarije of Wit Rusland van bijvoorbeeld 1825. Modegrillen en hypes gaan met een zeer ruime boog om Mea She’arim heen. Ook die zaken hebben hier niets te zoeken.
‘Ja, maar wacht even’, zal de oplettend kijkende lezer denken, ‘ze lopen hier wel lekker allemaal rond met een mobieltje aan hun orthodoxe oor.’ Feitelijk klopt dat helemaal. Het zijn echter geen fancy smartphones met WhatsApp of Twitter. Nee, dit zijn ‘koshere’ telefoons, ontdaan van elke franje. Bellen is wat de telefoon moet doen, en meer niet. Ingebouwde filters beschermen de mensen tegen onwelkome prikkels van buiten, die alleen maar kunnen aanzetten tot foute gedachten.
Na deze inleidende reflecties keer ik langzaam de blik naar deze mooie Sukkot dag in oktober. Wat me direct opvalt is de relatieve rust vandaag, ook hier. Het lijkt erop dat de meesten in de synagogen of bij de Kotel zijn. Tijdens onze vorige bezoeken krioelde het hier van de mensen en schoten ze van links naar de rechts over straat. De rust van nu levert me een probleempje op. Ze hebben nu alle mogelijkheid om in de gaten te houden wat ik doe: fotograferen. Vandaag moet ik dus nog omzichtiger opereren dan anders. Ook al oogt mijn camera onschuldig klein, het is en blijft een camera en dus niet echt gewenst.
Sommigen trekken hun hoed al voor hun ogen als ze me aan zien komen. De boodschap is duidelijk: fotografeer mij niet. Ja, ik weet dat dit een openbare ruimte is, maar ik eerbiedig hun visuele wens. Ok, op een enkele keer na, omdat ik het een prachtig, subtiel gebaar vindt.
De meesten leven gewoon hun leven. In het begin probeer ik de dikke laag ijs te breken door af en toe te glimlachen, als er weer zo’n prachtig, markant hoofd onder een enorme shtreimel in zijn goudkleurige jas op me af komt. Een soort welgemeend saluut aan de pure authenticiteit in tijden van eenvormigheid. De geretourneerde blik is altijd misprijzend, vuil of achterdochtig. Hier lacht men niet naar vreemd volk. Na een tijdje merk ik dat ook ik met een lege blik de mensen in de ogen kijk. Jij smerig kijken, dan ik ook. Ach ja, een mens moet zich aanpassen aan waar hij is, vind ik altijd. Dus ook hier.
Ook al klinkt het misschien niet zo, alles wat ik zie is hier in Sukkot sferen. De mannen met hun zakken met de lulav en vooral de huizen met de sukkah; de loofhut. Hoe groot of klein het huis ook is; er is een sukkah. Op kleine balkons of langs de weg. Eindeloze rijen van gammele, houten bouwwerken met een rieten dak. Aan de buitenkant zien ze er bepaald niet meeslepend uit. In de arba minim markt heb ik echter gezien waar men de sukkah van binnen mee versiert en dan doet niet onder voor kerst in ons deel van de wereld.
Een enkele sukkah lijkt op grote hoogte te balanceren boven de weg. Iets in me zegt dat het me daar niet echt veilig zou lijken. Gelukkig hoef ik die fantasie niet verder te ontwikkelen, want het is ondenkbaar dat je in deze wijk uitgenodigd zou kunnen worden. Een leuke fantasie is het wel om daar bijvoorbeeld wat te drinken of te eten. Een droompje op zijn tijd moet kunnen.
Drinken is iets wat na een tijd slenteren steeds meer door mijn hoofd begint te spoken. Het mag inmiddels geen verrassing meer zijn als ik zeg dat in deze wijk geen bars of terrasjes zijn. Hiervoor moeten we dus even Mea She’arim verlaten. We zijn hier echter nog niet dusdanig kind aan huis dat we weten waar we moeten zijn. Aan de mannen met de shtreimels en de lulavs hoeven we het niet te vragen. Anat onderschept een voorbijganger en vraagt hem waar we iets kunnen drinken. Dat blijkt gelukkig geen enkel punt volgens de man. Hij legt uit hoe we moeten lopen. Niet meer dan tien minuten lopen, zegt hij, daar heb je dan voldoende keuze.
Anat voelt een ander soort nattigheid. Voorzichtig vraagt ze: “Maar dat is toch Jaffa Street?” “Ja, dat klopt”, zegt de man met een vrolijke snuit. Hij is zichtbaar blij dat hij ons heeft kunnen helpen, denkt hij. Dat Jaffa Street nou precies ons vertrekpunt was vertelt ze hem maar even niet. “Dichterbij kan niet?”, probeert ze nog tegen beter weten in. “Dichterbij?? Dit is Mea She’arim.” Lachend om zoveel toeristische onwetendheid vervolgt hij zijn weg.
Aangezien we totaal geen zin hebben terug te gaan naar Jaffa Street besluiten met gortdroge strotjes Mea She’arim verder in te duiken. We gaan we voor de obscure zijstraten en steegjes. Plekken die doorgaans worden afgeraden om te bezoeken. Echter, de sfeer voelt tot nu toe niet boven modaal vijandig, dus we wagen het er op.
De sfeer in de zijstraten is meteen al anders dan in de hoofdstraat. Daar is nog wel ‘verdunnend’ doorgaand verkeer. Hier niet. Dit is hardcore Mea She’arim. Hier wonen mensen die het van de daken schreeuwen dat ze niets met de Staat Israel hebben. Sterker nog, ze erkennen de staat niet eens. Nog sterker, ze streven naar de spoedige ondergang van Israel. Extreem? In onze optiek zeker, maar in deze wijk zijn dit bepaald geen afwijkende opvattingen. Voor hen is het allemaal zo simpel: Zolang de Messias niet is gearriveerd, is er ook geen Staat Israel.
Links en rechts hangen provocerende stickers ter ondersteuning van de Staat Palestina. Ook Hamas kan hier op warme gevoelens rekenen. Ze streven immers naar het zelfde: het einde van Israel. Dat Hamas na de komst van de Messias ook alle joden in zee zal drijven is hier een té intellectueel uitdagende gedachte.
Nee, hier zien ze een veel grotere vijand: het Zionisme. Die lui zorgden er immers dat die vreselijke staat er kwam. Het Zionisme is in hun ogen net zo erg als het nazisme. Let wel, dit zijn dus joden die ooit in Oost Europa woonden, waar de nazi’s gruwelijk huis hielden. Zou het dan niet logisch zijn om dergelijke uitingen van radicaal anti-zionisme te verwijderen? Nee, niet echt. Dat zal ongetwijfeld tot zware rellen leiden en deze mensen hebben ook nog eens behoorlijke politieke invloed. Ze zijn immers met veel.
Bij tegenwerking laten ze de Torah studie even rusten en storten ze zich op de politie. Daarbij consequent ‘nazi, nazi’ roepend. Vooral minderjarige knulletjes die deze ‘kennis’ van hun ouders hebben gekregen. Laat ik proberen hier toch iets van een positieve gedachte bij te vormen: de vrijheid van meningsuiting is in Israel in zeer veilige handen.
Ondertussen worden de steegjes alsmaar smaller en donkerder. Ik krijg de indruk dat hier nooit een zonnestraal weet neer te dalen. Spichtige en schichtige mannen passeren ons, achter hun lulav aan lopend. De blik is steeds naar beneden, de ogen staan waakzaam. Een foute actie van ons kan zomaar leiden tot een uitbarsting. Ik voel de spanning hier hangen. Een vrij jonge, bleke gozer doemt opeens op uit een zijsteeg. Hij schrikt van onze aanwezigheid. En ik ook wel van hem. Gedrukt tegen een muur loopt hij langs ons. Venijnig spuugt hij op de grond, voor onze voeten. Hij is duidelijk pislink. “Wegwezen. Jullie horen hier niet!” Duidelijke taal en direct beent hij een andere steeg in. Daar gaat zijn gemopper nog even door.
Veel tijd om deze begroeting a la Mea She’arim te verwerken is er niet. Daar komt een tweetal heren op leeftijd aan. Ze lijken vrolijk, want ze lachen. Dan zien ze ons en de lach is een klap verdwenen. Ik kijk naar hun ogen als zijnde de spiegel van de ziel. Hun blik is een mix van ijzingwekkende vijandigheid en onbewogenheid. Ik kijk ze ook koeltjes aan. Andere primitieve reacties onderdruk ik, want dit is immers hun terrein. In deze steegjes zijn zij de baas en kunnen ze doen en laten wat ze willen. Beveiligingscamera’s hangen hier wel, maar de politie waagt zich niet hier. Dus geen aanstoot geven. Gewoon doorlopen. Dat doen zij ook.
Mea She’arim staat bepaald niet bekend om zijn properheid, maar hier in de diepere krochten van de wijk is het een snippertje erger. Her en der liggen grote stukken papier, afkomstig van de muren. De muren zijn hier namelijk de plek om het laatste nieuws door te geven of voor meldingen van algemeen nut. De ‘eindredactie’ over deze pashkevilim ligt bij de rabbijnen. Zij bepalen wat nieuws is. Daarom is hier een kreet als ‘fake news’ totaal onbekend, want alles wat op de pashkevilim staat is 100% waar.
En als de lijm eenmaal levensmoe is, neemt de wind de berichten mee en dropt de restanten in de straten en steegjes. Worden die eindeloze lappen papier dan ook daadwerkelijk gelezen of zijn het niets meer dan grote vervuilers? Nou en of dat ze worden gelezen. Overal staan mannen, vrouwen en kinderen die dingen meer dan aandachtig en gretig te absorberen.
Over kinderen gesproken. Daar zijn er in Mea She’arim heel veel van. Voor ons staan drie knulletjes van een jaar of 10 ons aan te staren, naast een grote sukkah. Aan hun koppies kan je nu al raden hoe ze er over 50 jaar uit zullen zien. Alle drie kijken ze met studie naar de vreemde vogels met camera’s om hun nekken, die door hun wijk, hun wereld trekken. Ze lijken even in overleg te gaan, terwijl wij rustigjes aan Mea She’arim gaan verlaten. Ik kijk achterom en zie dat ze achter ons aan lopen. Als wij stoppen, dan stoppen zij ook.
Ze praten duidelijk over ons. “We zeggen ze allemaal over ons?”, vraag ik aan Anat. Ze spitst haar bionische oren. Ze glimlacht. “Ik heb werkelijk geen idee. Ze spreken Jiddisch”.
Dat had ik eigenlijk kunnen weten. Het is de taal die al hun verre voorouders ook spraken. Maar hoe zijn deze mensen ooit hier beland? Hoe is deze wijk tot stand gekomen? En wat betekent Mea She’arim met zijn gezinnen van zo’n vijftien personen voor de rest van Jeruzalem? Alvast een antwoord: Dat betekent niet veel goeds.