De aanblik van mij met camera zorgen ervoor dat de jonge moeder direct ten aanval trekt. Ze zet haar welgemeende vuile blik verbaal kracht door “lo, lo” te krijsen. Op een manier zoals ze ongetwijfeld ook haar wolkjes van kinderen zal toespreken. Haar “nee, nee” geroep laat ik op me afketsen. Met een misprijzend handgebaar maak ik haar en de mede-moeder duidelijk dat ze het niet waard zijn om te fotograferen. Met een achteloos wegwerpgebaar zeg ik hen: ‘Jullie boeien me totaal niet’. Op het moment dat de bolle mij met haar bezeten blik volgt, doemt achter mij Anat op. Ze scharrelt zo’n twintig meter achter me en heeft niets meegekregen van mijn gezellige klik die ik met deze twee ambassadrices van Zichron Moshe heb.
Ook Anat ziet het tweetal staan. Nog voordat de blaaskaak haar “lo, lo” op haar kan afvuren zijn haar foto’s al gemaakt. ‘Klats, klats’. Het geluid van de sluiter klinkt als een dubbele zweepslag door de lege en stille straten. Het blijkt de ultieme provocatie. De bolle gaat nu helemaal over de rode. Met overslaande stem klinkt het inmiddels vertrouwde “lo, lo”, weerkaatsend tegen de muren. Ze barst los in het Hebreeuws. Als een spuwende vulkaan richt ze haar furieuze woordenstroom op Anat. Die heeft inmiddels een hemelse glimlach op haar gezicht getoverd. Een lach die zegt ‘hallo aardige meid. Sorry, maar op het ogenblik begrijp en spreek ik jouw taal toch lekker niet, puur omdat dit me nu beter uit komt. Fijne dag verder’.
Een houding die niet op warme acceptatie kan rekenen: “Why? Why do you take picture?” Tot mijn verbazing spreekt de bolleboos Engels. “Tell me. Tell me!!! Why?”, brult ze stampvoetend. Uiteraard weet Anat het antwoord niet, aangezien ze plots ook geen Engels meer spreekt en verstaat. Met haar Mona Lisa glimlach loopt ze onbekommerd en onschuldig verder. Ze gunt hen verder geen blik waardig, en gaat over tot de orde van de dag. En ik? Ik bungel ergens tussen beide kampen.
Met mijn stomme Nederlandse polderkop probeer ik de boel nog wat te sussen. Geduldig leg ik in het Engels uit waarom we hier zijn. Op hetzelfde moment besef ik wat voor een vergeefse en naïeve actie dit is. De boze bolle wordt hierdoor alleen maar linker. “No! I don’t care. Why is she here? Now, you ask her to remove picture.” Als in een tosti ijzer zit ik nu klem tussen de twee haat-deernes en een Anat die niets begrijpt. “Ask her!” Echt, als man heb ik hier helemaal niets in te brengen!
Ik kijk mijn ongewenste gesprekspartner even aan. Haar ogen zijn als twee gitzwarte tunnelbuizen en haar van haat verwrongen mond toont haar ondergebit. Als blikken konden doden dan had ik allang doorzeefd op straat gelegen. Het is overduidelijk: Een grap gaat hier niet werken. Begrip gaat er nooit komen en vrienden voor het leven gaan we niet worden. Om dat alles te onderstrepen gaat ze nog even verder: “Are you deaf??? Ask her! Now!”
Ik retourneer haar mijn eigen vuile en minachtende blik en loop rustig naar Anat. “Go away! We don’t want you here!! You are ugly people!” Het krijsen valt niet meer te stoppen. Af en toe probeert de andere moeke ook wat in het Engels te brabbelen, maar ze komt niet veel verder dan: “Go now. Go now!”. Even wil ik vragen of ze een fan van The Moody Blues is, maar dat laat ik achterwege.
Nee, een verzoenend gesprekje voeren in de beste Nederlandse traditie is hier zinloos. Een traditie die in het Midden Oosten sowieso zinloos en naïef is. Dat had ik moeten en kunnen weten. Terwijl ik naar Anat toeloop gaat het tieren vrolijk verder. Ondertussen etteren hun kinderen door alsof er niets aan de hand is. Als mijn moeder ooit zou tegen anderen had staan schuimbekken, dan had dat me dat zeer onrustig gemaakt. Dit is voor hun duidelijk niks bijzonders. Over 15 a 20 jaar zullen ze haar voorbeeld volgen.
Eenmaal terug bij Anat zie ik tot mijn stomme verbazing dat ze alweer foto’s aan het maken is. Uit mijn ooghoeken hou ik de twee in de smiezen. Ik hou er rekening mee dat er zo stenen door de lucht gaan vliegen. Onverschrokken marcheert Anat als een kleine generaal over straat. “Joh, pas nu op. Dat duo is door het dolle heen.” Ze laat, licht geïrriteerd haar camera zakken. Na het tweetal word ik nu verbaal onder vuur genomen door Anat: “Hallo, zeg. Wacht eens even! Dit is een openbare weg. En IK wil foto’s maken, ja! En dus maak IK foto’s.” Haar lichaamshouding toont aan dat ze onvermurwbaar is. “Ik vind die huizen leuk en dus fotografeer ik die. Punt uit. Laat die gasten. Maak je niet zo druk.”
Ja, nou, dat doe ik dus wel een beetje. Of een beetje boel. Ik voel me namelijk nog niet bepaald op mijn gemak. Die vijandige ‘Zichronettes’ hebben zich dan wel teruggetrokken, maar dat wil niet zeggen dat de straten nu veilig zijn. Ze kunnen natuurlijk makkelijk hulptroepen hebben ingeroepen om die twee indringers met hun camera’s de wijk uit te werken. Ik heb er genoeg over gelezen dat het hier soms gierend uit de klauwen kan lopen.
Ondertussen gaat de kleine generaal soeverein door met het schieten van foto’s. Het heeft duidelijk geen zin dat ik op haar mijn angstige ongemak projecteer. Dat stimuleert haar alleen maar nog meer om extra’s foto’s te maken ten overstaan van heel Zichron Moshe. Het is langzaam tijd voor andere argumenten.
“Nou”, verzucht ik niet veel later met een wat verveelde tongval, “ik vind het hier eigenlijk best wel saai verder.” Anat stopt weer even met foto’s maken, terwijl er klassiek giechelend twee meisjes voorbij huppelen: “Saai? Dodelijk saai zal je bedoelen”. Dit zeer gewenste antwoord geeft mij de kans om een sturend voorstel te doen. “Ja, je hebt gelijk. Het heeft inderdaad weinig zin hier langer te blijven dwalen in deze uitgestorven straten. Zullen we anders de drukte van Jaffa Street weer gaan opzoeken?” Ze kijkt bijna opgelucht. “Ja, laten we dat doen. Want dit is niets voor ons.”
Ik probeer een neutrale blik op te zetten.In de rustgevende wetenschap dat ons verblijf hier nog maar zeer tijdelijk zal zijn, krijg ik weer wat meer oog voor mijn omgeving. In plaats van de alerte blik is al snel de explorerende versie weer leidend. En als ik zo langs de huizen loop valt me op dat veel van de oorspronkelijke ramen, die ooit op straathoogte zaten, op nogal wat plekken zijn dichtgemetseld. Die ramen waren ooit min of meer het symbool van het ooit zo open Zichron Moshe. Waarschijnlijk om toch een beetje dat vertrouwde Mea She’arim gevoel vast te houden.
Een ander Mea She’arim handelsmerk zie ik hier weinig. Op een enkel wapperend stuk papier na, zijn hier namelijk amper pashkevilim met het Ware Nieuws te zien. Het gemeentebestuur heeft duidelijk geleerd van Mea She’arim waar het nooit is gelukt die posters uit het straatbeeld te weren. ‘Gelukkig maar’, denk ik dan stilletjes. Men kon ze verwijderen, maar direct plakte men een nieuw exemplaar. Een uitputtingsslag die simpel werd gewonnen door de bewoners. Het gemeentebestuur heeft daar immers helemaal niets te willen. In Zichron Moshe is het poster plakken meedogenloos de kop ingedrukt en die aanpak lijkt aardig te stand te houden. Ik vraag me af hoe ze hier dan wèl aan het laatste, goedgekeurde nieuws komen. Wellicht via de satellietschotels die ik hier gek genoeg zie.
Overigens is dat direct verwijderen van die lappen papier behoorlijk in lijn met de filosofie van de stichters. Zij wilden een nette wijk en de mensen die zich daar niet aan hielden kregen een boete. Het is zo’n beetje het enige wat stand heeft weten te houden. De stichters zouden tegenwoordig hier hoofdschuddend rondlopen als men de troep op straat ziet of de was die buiten op balkon hangt te drogen. Dat was in hun tijd uit den boze. Voor het drogen van de was waren speciale, publieke plekken waar iedereen met zijn mandje zwart witte kleding terecht kon.
En dan vraag ik me af: Hoe zou Moshe Montefiore dit vandaag allemaal ervaren? Nu denkt u wellicht: waar komt die vraag opeens vandaan. Deze wijk, Zichron Moshe, is namelijk vernoemd naar de Britse miljonair. De trouwe lezer weet nog wel dat hij de man is die de eerste wijk-met-witte-molen bouwde buiten de stadsmuren. Nu ziet hij vooral dichtgemetselde ramen, smerige straten, wapperend wasgoed, onverdraagzame bewoners en een verdwenen open karakter.
Zijn vrije, tolerante geest waart hier al tijden niet meer rond in deze vroeger zo moderne wijk, de eerste in zijn soort. En dan te bedenken dat ooit ‘zijn’ Montefiore Foundation de bebouwing mogelijk maakte, met alle prachtige, verlichte idealen die erbij hoorden. ‘Zichron Moshe’ betekent ‘Nagedachtenis voor Moshe’. De naam roept anno nu bijna een tragikomisch gevoel op.
En dan zijn we weer op Jaffa Street. De straat met zijn high tech light-rail, hippe winkels en ’s werelds fijnste markt. Op deze straat schuiven tektonische platen over elkaar heen. Hier komen de ultra orthodoxe plaat en de meer wereldse plaat tezamen. Niet dat men elkaar wil ontmoeten, integendeel. Met name schuift die orthodoxe plaat alsmaar verder op, met de nodige schokken. Om die opmars te stuiten probeert de gemeente met de bouw van fantasieloze, eenvormige en peperdure woontorens rijk volk van buiten te trekken. Dit moet voorkomen dat de arm, traditioneel, ultra religieus Jeruzalem over Jaffa Street heen trekt. Of die opzet gaat werken is nog maar de vraag.
Terwijl ik ons in deze blog door Jaffa Street laat lopen bekruipt me een ander gevoel. Een gevoel van zelfreflectie en contemplatie. Wees gerust, ik ga u niet confronteren met mijn diepste zielenroerselen. Het leven is immers al verwarrend genoeg. Nee, ik vraag me af of ik wel goed bezig ben. Met deze blogs wil ik immers mijn liefde voor Jeruzalem bezingen. Een eindeloos, smachtend gezang naar de stad waar ik nu al zo lang niet meer kom. De stad met zoveel gezichten, meningen, actie, herrie, schoonheid, bezieling, intensiteit en hectiek. Al die schrijfsels moeten samen een ode of blog-aubade vormen aan Jeruzalem. Dat is althans de bedoeling.
Edoch, echter, daarentegen en desondanks zou u op basis van al deze verhalen mogelijk wat onbedoelde conclusies kunnen trekken. Het lijkt er nu op alsof we overal worden uitgescholden, bespuugd, verjaagd, gewaarschuwd of genegeerd. Continu gemangeld tussen fanatici van zeer diverse pluimage. Hoe ellendig, alleen en vreugdeloos moeten we ons hier niet voelen? Wat een deerniswekkende plek!
En toch, helemaal nergens ter wereld voelen we ons zo in ons element als hier. Dat totale gebrek aan grijstinten is voor deze twee inwoners uit een vlak en grijs land een verademing. Zeker in deze tijden waarin diversiteit hoog in het vaandel dient te staan zou je de ultra orthodoxen moeten koesteren. Als geen ander weten ze stand te houden in een oprukkende eenvormige wereld. En als er dan soms schaamteloze horken tussenzitten: prima.
Maar dat neemt niet weg, dat minstens zo’n zwak hebben voor de luchtige kant van Jeruzalem, want naast het serieuze ultra orthodoxe gezicht kent de stad ook een vrolijke snuit. In dit laatste kader gaan we nu uitgebreid feestvieren. Ja, u leest het goed: wij gaan feestvieren. Of all people! Maar dan wel passend bij de Heilige Stad: met tienduizenden jubelgenoten van over de hele wereld.
weer heel fijn om te lezen en te kijken naar de eenheid van woord en beeld!
groet Anneriek
Nou Erwin, ik kan niet wachten tot de volgende blog. Wat lijkt. Het me gezellig in die wijken. Meer, meer, meer…