Welk vooraanstaand Denker, Filosoof of Waarnemer zei ooit: “Jeruzalem kent geen grijstinten of zachte overgangen, maar alleen zwart-wit”? Ik weet het even niet, maar op deze middag blijkt het grote gelijk van die Denker. Een kwartier geleden liepen we nog in de ultra orthodoxe wereld waar zwart-wit de dress-code is. Nu kijk ik om me heen en ik zie alleen maar vrolijke mensen. Ik zou er bijna orthodox-schichtig van worden. Overal klinkt wereldse muziek en links en rechts lopen mannen èn vrouwen in kleurige kleding voorbij met een schandalig lekkere shoarma of falafel. De terrasjes en restaurants zitten op deze oktober middag helemaal vol rond Jaffa Street en Ben Yehuda Street. Het is duidelijk dat vrijwel heel Israel vrij is en trek heeft in een puik prakkie.
Na de nodige moeite lukt het ons een eetplek te vinden. Bij de ingang vindt triage plaats: Komt u voor een vleesmaaltijd of een vegetarische? Onze behoefte aan massa en vulling is groot en dus gaan we voor het vlees. Net als alle anderen zitten we in de sukka, de loofhut. Elk restaurant heeft deze Sukkot-week zo’n ding buiten staan. Soms voor een paar personen en soms voor tientallen. Vandaag gaan we alleen maar voor massa. Het vleselijke voer dat de schaamteloos arrogante serveerster neerzet is zalig, maar vooral ook veel. Waar in Nederland de restanten bij het afval eindigen, krijg je hier netjes bakjes om mee te nemen.
Een prettig vooruitzicht om later de rest weg te werken op de kamer. Veel tijd voor natafelen is er niet. Veel tijd is er sowieso niet. Eet smakelijk hier verder, maar voor ons wacht namelijk nog een klusje. Met een loodzware pens lopen we snel naar het hotel, met de hompen heen en weer zwiepend in mijn maag. Rondom ons horen we talen die we niet kennen. Voor ons staat een clubje uit Singapore. Ze zien onze camera’s en direct beginnen ze te zwaaien en te poseren voor een foto. Nou, dat doen we dus even niet. We zijn niet zo van het poseren, dus zwaaien we welgemeend vriendelijk terug.
De drukte is sowieso enorm vandaag. Het is duidelijk dat dit geen doorsnee dagje is. Op daken zien we scherpschutters, helikopters vliegen over, zware vrachtwagens staan schuin over de straat als buffer, politie te paard of op de motor houdt zwaar bewapend de boel in de gaten. Ja, feest in Jeruzalem is voor nogal wat mensen een onverteerbaar idee en dan men tot veel in staat is leert de geschiedenis. Zeker hier. Ik zie het maar zo: door al deze alerte ogen voel ik me nog veiliger dan normaal.
Eerder vandaag gebruikten we de kleine camera om de ultra orthodoxe gevoelens niet teveel op de proef te stellen. Vanmiddag gebruiken we de grote, zwaardere jongens. Die mogen gezien worden want het is, zoals gezegd, feest: de Jerusalem March gaat zo beginnen. Ongeveer 70.000 deelnemers van over bijna de hele wereld wandelen rond om hun liefde voor Israel te tonen. Sinds 1955 houdt men deze mars tijdens het feest van Sukkot. Dit alles overgoten met een zeer stevig christelijk sausje.
Als we het hotel weer uitkomen horen we gejoel achter ons. Ach kijk, daar zijn onze vrienden uit Singapore weer! Zwaaiend met armen en vlaggen begroeten ze ons. Ze ogen oprecht blij. Ik maak een paar foto’s waardoor de aanstekelijke extase alleen maar toeneemt. Eindelijk hebben ze hun zin. Net als wij zijn ze op weg naar Sacher Park: Het verzamelpunt van de tienduizenden. Nadeeltje is wel dat de hele boel is afgezet met hekken en bij elke ingang staat iemand om de toegangskaarten te controleren. Kaarten die wij niet hebben.
We zien dat men op de velden stevig feest aan het vieren is en daar willen we toch erg graag bij zijn. Een telelens is leuk, maar we willen de sfeer om ons heen voelen. Het is dus zaak om sneaky met een groep mee te hobbelen. Een groep Senegalezen is op weg naar de ingang, maar iets in me zegt we dan wellicht een beetje te veel opvallen. Ik krijg een beuk tegen mijn arm. Anat heeft een andere groep gezien: Noren. Die ogen net zo kleurloos als wij. De sfeer is opperbest. Bij de ingang bekijkt de bewaker de kaarten. Onnozel nestelen we ons midden in de groep. Een jolige Noor moet lachen om een grap en geeft me een amicale klap op mijn schouder. Ik lach contextarm met hem mee: “Jøh, jøh, jøh, jøh.”
Dat werkt! We zijn binnen, onder Noorse dankzegging. De aandacht voor de Noren is van korte duur, want een grote groep Togolezen barst los in gezang en dans. De blijdschap die ze uitstralen is aanstekelijk. Ze dansen met iedereen die ze maar zien, dus na een tijdje is er dansende massa van Togolezen, Brazilianen, Slovenen en Mexicanen. Hier kan dus geen telelens tegenop. In een veld hogerop kijkt de Nederlandse delegatie gelaten toe. Even hebben we het plan om ook naar dat veld te gaan, maar we zien een andere rij hekken met een zeer wakker ogende bewaker. Daar komen we echt niet langs, en ach, de Nederlandse sfeer kennen we zelf vrij goed en dus blijven we rustig waar we zijn.
Inmiddels zien we dat de Jerusalem March is begonnen. Fanfares trekken over straat en daarachter de eerste groepen. In sneltreinvaart lopen we naar het hek, maar verder komen we niet. Elk land moet op zijn beurt wachten, geheel volgens het draaiboek. Welk land komt ons bevrijden? Ah, kijk, daar komen de Duitsers! Tussen de wapperende vlaggen marcheren we achter hen aan. We zijn weer op straat. Danke schön!
Gelukkig begint de situatie langzaam een beetje chaotisch te worden, zoals het hoort. Dichtbij zie ik een lege vluchtheuvel die mooi kan dienen als fotoplek. De politieman die de heuvel schoon houdt van volk vertrekt op het moment dat wij langs lopen. Mooi, dan is deze heuvel van ons. We hebben een kort werkoverleg. Anat legt de linkerroute vast en ik de rechter. Bovendien is David, de man van Anat, op een ander deel van het parcours bezig. Niemand kan ons ontgaan.
Ondertussen komt de mars goed op stoom. Wat me opvalt is de enorme vrolijkheid en blijdschap. Normaliter kan ik daar nogal jeuk van krijgen van alleen maar blije snuitjes, maar dit voelt anders. De mensen genieten zich suf en alles mengt met elkaar. Een Aziatisch-Afrikaanse massa wordt aangevuurd door een reusachtige man met opvallend rood haar. De religieuze liederen galmen door de straat. Als hij langs loopt hebben we even oogcontact. ‘Hé’, denk ik, ‘jij hebt een bekend gezicht’. Blijkbaar ziet hij dat teken van herkenning en hij duikt snel naar een andere groep. Zo zijn we niet getrouwd meneer. Ik zal proberen je straks beter te fotograferen.
Het is op zich een geweldige plek, maar ik voel me toch een beetje achtergesteld bij Anat. Ze krijgt allerlei prachtige exotische groepen met dans en zang. Ik krijg vooral Noren, Zwitsers, Oostenrijkers en Australiërs. Ongetwijfeld lopen ze daar met dezelfde bevlogenheid, maar ze weten dat niet echt uit te stralen. Nog voordat ik mijn pruilmomentje met Anat wil delen schiet ze de straat op. Ze is totaal in de ban van een groep Hongaren. De groep danst en zingt met de zigeunermuziek en voor een volksdans freak als Anat is dit puur genieten. Trouwens ook voor een antidanser zoals ik. Helaas moet ik me even richten op mijn stoet, want de Nederlanders komen langs. Laat ik even feitelijk verwoorden zonder waardeoordelen: men oogt blij, sommigen dragen de driekleur en een enkeling deelt plastic tulpjes uit.
Nu de boel aardig op stoom is gekomen stel ik Anat voor om een duik in de massa te nemen. “Wat een verschil met vanochtend hè? Opeens al die kleur na alleen maar dat zwart-wit”, roep ik naar Anat. Ze draait zich even om: “Kijk, dat bedoel ik dus toen ik ooit zei dat Jeruzalem geen grijstinten kent.” Oh ja, Anat was het, besef ik terwijl we midden tussen de hossende Afrikanen staan. Mijn hemel, wat kunnen die mensen feestvieren. Het zweet stroomt van de hoofden, maar dat zweet lijkt wel brandstof voor hernieuwde energie. Ze gaan maar door. Af en toe schuifelt er een Europeaan doorheen. Het is een wat pijnlijk contrast: Hoe financieel armer een land des te meer ze kunnen feestvieren, swingen en zingen.
Tussen mijn Togoleze vrienden zie ik weer de reus met het rode haar. Dit keer zal hij me niet ontglippen. Ik kan hem nu goed zien en ik herken hem als een berucht oud Knesset lid. Het is Yehuda Glick. De nogal radicale rabbijn die aardig wat mensen tot blinde razernij weet te brengen: Israëli’s, Palestijnen, politie, het leger, de politiek. Op gezette tijden gaat hij bidden op de Tempelberg. En dat, lieve mensen, vinden de Palestijnen en de Israeli’s verre van leuk. Het is nogal een gevoelig lapje grond en nergens zijn de tenen zo lang en gevoelig als daar. Een biddende jood wil iedereen daar voorkomen. Het gevolg van zijn acties is dat hij een moord- en lynchpartij maar net heeft overleefd. Echter, Glick is zoals hij eruit ziet: een onverschrokken bulldozer. Vandaag in de rol van vrolijke cheerleader.
Na een tijdje laat ik hem onbespied zijn gang gaan. Ik word nogal afgeleid. De prikkels zijn nogal overweldigend voor een type als ik. Overal die zalig gekmakende hectiek, herrie, drukte en gezang met dwars daar doorheen de ongemakkelijke klanken van de shofar. Een van de oudste instrumenten ter wereld. Nu is voor mij een instrument min of meer synoniem voor schoonheid, maar dat is bij de shofar niet het geval. Het geluid is hard, droog, indringend, grauw. Inderdaad, lelijk dus. Maar dat is dan ook de bedoeling. De shofar, doorgaans een hoorn van een ram, speelt een belangrijke rol in het joodse geloof, met name tijdens Nieuwjaar en Yom Kipur. Het geluid moet door zijn rauwheid doordringen tot je ziel en je bewust maken van waar je mee bezig bent en hoe je leeft. De klanken schudden je wakker, terwijl je eigenlijk rustig door wilt slapen. Het indringende geluid doet je beseffen dat je in het dagelijks leven veel dingen op de automatische piloot doet. De shofar sleurt je terug naar de essentie.
OK, die oerbetekenis is vandaag afwezig, want hier is de shofar een leuk toeristisch iets. De klank is echter niet minder indringend, zeker als tien man naast elkaar op dat ding blaast, tussen de Afrikaanse trommels, Zwitserse koebellen en het zwaardere Japanse slagwerk.
Ongemerkt zijn we weer bij ons hotel. We wurmen ons door de menigte langs een argwanend kijkende bewaker. Terug op de negentiende hebben we nu vooral behoefte aan onze eerste slok water in uren. Daarna even snel een eerste indruk krijgen van de foto’s. Terwijl geheugenkaartje en hard disk enorm druk zijn met elkaar gaat de telefoon. “Waar zijn jullie? Hier in Ben Yehuda Street is een geweldig straatfeest aan de gang.”
Ik kijk naar mijn zere voeten. Ze kijken me smekend aan: ‘Niet weer. We hebben zo’n enorme pijn na al die vele uren. Heb genade.’ Helaas voor die jankvoeten, maar ook hier wil bij zijn. Ik zal altijd boven mijn voeten staan. Anat overruled ook haar voeten, dus camera’s pakken en weer naar beneden. We zijn bepaald nog niet klaar.
mooi weer, wanneer komt de volgende?