Heel af en toe verschijnt de grijze Middellandse Zee door de opgejaagde wolken. Het El Al toestel stuitert op en neer van vreugde bij het naderen van de eindbestemming. De wolkenpartijen vliegen langs het raam. Langgerekte witte kopjes op zee geven al aan dat dit geen klassieke aankomst met zon en warmte gaat worden. Even vallen we door een stel grijze wolken en zie ik de kustlijn van Tel Aviv. De zee teistert de plek waar normaliter mensen liggen te bakken. Dit voelt en oogt meer als Hoek van Holland, hoewel het daar nu, zeer sadistisch, lekker lente weer is.
Het vliegtuig maakt een grote omtrekkende beweging, in de hoop een beetje veilig te kunnen landen. Wind en regen teisteren de stad en haar omgeving. Heb ik een keer goed zicht uit het vliegtuig, krijg ik vervolgens deze grijze ellende. Uiteindelijk denderen we over de landingsbaan. Geheel en al in jaren 70 stijl beginnen mensen nerveus te klappen. Ik kijk onbewogen naar buiten. Baggerweer en alles oogt troosteloos. Daar zit je dan urenlang voor in een vliegtuig met een mondkapje op. Als een soort tegengif krijg ik op dat moment een positief visioen: dit kan alleen beter worden de komende drie weken. Nu, weken later, concludeer ik: ‘Ach, onwetende sukkel’.
Het blijft echter fijn om, eenmaal uit het getormenteerde toestel, de vertrekhal beneden te zien. Beetje jammer dat de centrale fontein de corona pauze van twee jaar niet heeft overleefd. Veel oog heb ik er verder niet voor. Er zijn nogal wat hordes te nemen. In wat nisjes staan mensen moeilijk te doen met hun paspoorten. Geen idee waarom. Wellicht vertrekkende mensen of zo. Verderop moeten we richting paspoortcontrole om daarna de bagage op te pikken. Ik laat mijn paspoort zien. “No, go back. Only with scan!” Pardon? Hetzelfde antwoord volgt. Hé, dit is Israel en dan krijg je niet iemand die op zijn knietjes alles even uitlegt. Hij wijst naar de richting waar ik zojuist vandaan kwam.
Zou hij die nisjes van eerder bedoelen? Dan maar daarheen. Er hangt een groot bord boven. Heel handig van Ben Gurion International Airport om dit alleen in het Hebreeuws te doen. Gelukkig zorgen Anat en David voor de ondertiteling. Hoewel ook zij geen idee hebben waarom dit is. Ik sluit dociel aan in een lange rij. David gaat naar zo’n scan apparaat en ik zie dat hij een papiertje krijgt. Kijk, dat wil ik ook. Even later heb ik ook mijn Stay Permit bewijs. Een koestervodje dat me toegang geeft tot het land. Enige mildheid maakt zich heel even meester van me: Deze methode is eigenlijk veel handiger dan vroeger waar je eerst lang in de rij moest staan. Uiteindelijk kreeg je dan dit papiertje van een schaamteloos chagrijnige, onderuit gezakte medewerker met een intens minachtende blik.
Ik loop weer langs mijn ‘Go back’-mannetje en nu mag ik er wel langs. De lange tocht richting de koffers kan beginnen. Dan kom ik een ruimte die ik me nog goed herinner, en niet meer had verwacht te zien, aangezien ik nu mijn Permit reeds heb. Daar zitten toch weer mijn verveelde vrienden in hun hokjes. Ik toon netjes mijn paspoort en Permit. Tegenover me hangt een toonbeeld van oneindige arbeidsvreugde en inspiratie in zijn stoel. Hij tovert een verveelde blik op zijn gezicht bij het zien van mijn paspoort. Hij kijkt er half en doet er een verfrommeld papiertje bij. Met zijn ogen zegt hij: opsodemieteren nu. Meer dan graag!
Achter de balies neemt een ander mannetje datzelfde frommelpapiertje weer in en mag ik door de poortjes naar de koffers. Geweldig staaltje werkverschaffing. Hulde!
Heel praktisch hebben ze vandaag diverse vluchten op een enkele lopende band gezet. Alles dromt lekker samen rond die ene band. Ondertussen overal die dwingende leefregels: Draag dat irritante, nutteloze mondkapje en natuurlijk anderhalve meter afstand houden! Als na lang wachten dan eindelijk alle koffers er zijn kunnen we naar de volgende fase: de PCR test.
Nergens hebben we tot nu toe ook maar iets zien staan waar die testen zijn. Stiekem hoop ik dat we die onbewust hebben gemist. Het is een ultra korte wensgedachte. Als we de schuifdeuren voorbij zijn blijkt de aankomsthal te zijn omgetoverd tot een enorme teststraat. Het is gruwelijk druk voor de PCR. Sterker nog, het oogt als pure chaos. Iedere aankomende passagier moet zich hier laten testen. Eén enkel mannetje probeert de boel in de goede banen te leiden. Gek genoeg lukt hem dat perfect. Deze man gedijt duidelijk bij drukte en chaos. Als een onverschillige balletdanser stuurt hij de mensen naar de juiste balie.
Voor mij heb ik een paar andere ex-passagiers. Aan de grimassen te zien wroet de dame behoorlijk diep met haar wattenstaafjes. Zoals vaker tijdens de pandemie ondergaat een ieder het gelaten. Je hebt immers geen keuze als je het land in wil. Dan is het mijn beurt. Een stok kriebelt aan mijn fontanellen en de andere zoekt zijn weg naar mijn slokdarm. Ik voel me als een schaap op een kinderboerderij. Dit voelt beduidend minder dan bij de GGD, die heel wat sensitiever te werk ging. En weet je wat hier in Tel Aviv zo leuk is? Zo doen het twee keer. Ook deze tweede keer went het niet. Uiteindelijk krijg ik een mooi roze papiertje polsbandje. Het kan 24 uur duren voordat de uitslag er is. Tot die tijd moet ik in quarantaine blijven. De boetes zijn fors en bovendien kan je teruggestuurd worden naar Nederland. De horror! Maar goed, deze hindernis is genomen. Ik worstel me ondertussen door grote groepen Fransen die ook hun PCR gaan krijgen. Ze ogen angstig en lijken zich aan elkaar vast te klampen. Even niet meer die Franse arrogantie. De regelneef stuurt ze alle kanten op.
We kunnen het vliegveld verlaten. Eindelijk! Bij de uitgang staat een mannetje te checken of iedereen een roze armbandje om heeft. Even los van nut en noodzaak, maar deze PCR test hebben ze eigenlijk best wel geweldig geregeld.
Buiten staan de wachtenden om hun familie of bezoekers op te pikken. Als verzopen katten staren ze ons aan. Wachten in storm en regen is ook geen pretje. Bovendien is het walgelijk koud. Laat ik het maar heel grof verwoorden voor een keertje: Het lijkt Nederland wel. Het is een kort besef, want de focus is nu een hele andere: We willen zo snel mogelijk met de taxi naar Jeruzalem. Toch is er nog een traditionele tussenstop te maken. Bij boekenwinkel Steikmatzky moeten we nog even een Israelische SIM zien te scoren. Hiermee kunnen we dan onze contacten bereiken tegen lokaal tarief. Ook dit lijkt lastig te worden. De winkel is van binnenuit niet bereikbaar. Via een andere ingang probeer ik bij de winkel te komen. Nog voordat ik bij de ingang beland roepen links en rechts mensen me toe dat ik daar niet mag komen. Uiteraard zijn mijn oren erg slecht dus ik loop ik even door. Dan zie ik dat daar alles leeg is en de deuren afgesloten zijn. Kortom, geen SIM. En voor mij geen krantje, om de persoonlijke dramatiek te benadrukken.
Snel terug naar Anat en David om hun SIM-loze bestaan aan te kondigen. Het is voor nu even niet anders. Dan maar snel een taxi richting Jeruzalem charteren. We wringen ons door de wachtenden en volgen braafjes het bord met ‘Taxi’. Mijn hemel, wat is het druk. Waarom staat iedereen als een living statue in de weg? Ik heb een droge snavel, heb honger, een wc is zeer gewenst en ik wil naar de hoofdstad! Graag begrip voor mijn hachelijke situatie!! Bij de taxi’s zie ik geen enkele auto staan. Ik kijk om me heen en een fatalistisch realisme overvalt me. Die tientallen mensen die haar staan, wachten ook op een taxi! Ik schat mijn kansen om ooit levend in Jeruzalem te arriveren acuut op nul, naar boven afgerond. De rij mensen is oneindig. En wat staan ze gelaten te wachten, terwijl ik schuimbekkend heen en weer dender.
Wanneer ik terugloop naar Anat en David om hen de conclusies van mijn taxi-onderzoek mee te delen knalt een lompe taxichauffeur bijna tegen mijn koffer aan. Lompe eikel! Hij stapt uit. Anat zegt dat we naar Jeruzalem willen. De schooier vraagt, uiteraard, de hoofdprijs. Nee, dat doen we dus niet. Hij stapt weer in de auto om hem goed te zetten. Hij rijdt nu tegen mijn koffer aan. Kijk een beetje uit, rund! Hij stapt weer uit. Ik zeg tegen Anat dat we deze toch maar moeten nemen. Met deze rij mensen duurt het nog uren. Hij loopt ons voorbij. “OK, OK, we gaan akkoord met de prijs”. De man dumpt de koffers in de auto. De cameratas hou ik angstvallig bij me. Ik ga op de achterbank zitten en nog voordat ik goed rechtop zit is hij er al vandoor. Hij houdt duidelijk niet van getreuzel.
Ondanks de drukte maakt hij meteen vaart. En flink ook. Sommigen springen opzij met hun koffers en kijken verwoestend naar de chauffeur. Hun woorden kan ik me wel indenken, en ik onderschrijf ze. Maar dat boeit nu niet. We zijn op weg naar Jeruzalem! Hoe leuk wil je het hebben? Nou, het gevoel van ‘leuk’ verdwijnt snel naar de achtergrond. We hebben hier namelijk te maken met een ontketende wegpiraat. Het is enorm druk en het regent flink. Regelmatig tikt hij toch 130 km aan. Rechts inhalen. Met topsnelheid tussen twee vrachtwagens door. Stukje vluchtstrook. Bumperkleven, snijden. Ondertussen hangt zijn linkerarm rustig op zijn portier. Auto’s toeteren en anderen proberen te voorkomen dat hij inhaalt. Forget it. Hij deinst nergens voor terug.
“Ga ik dit leuk vinden?”, vraagt Anat met een benauwd stemmetje? Nou, ik in ieder geval niet. Ik hou van doorrijden, maar dit is het andere uiterste. Ik heb geen idee waar ik ben, want de ramen zijn beslagen door de regen. Foto’s maken is dus onmogelijk en bovendien wil ik weten wat er gebeurt. Ik wil mijn ondergang in de ogen kunnen kijken. Af en toe gluur ik mee door de voorruit, voordat hij weer een ruk aan het stuur geeft en ik bijna bij Anat op schoot beland. Die heeft het wel gehad: “Ik kijk niet meer, want ik ga zo gillen”. Nou, dat wordt dan twee stemmig. David zit voorin, en kijkt met een laserblik voor zich uit. Dan komt droogjes zijn vraag: “Wat vinden jullie van zijn rijstijl?”
De chauffeur heeft ondertussen contact met een collega, terwijl een auto ons passeert, de enige die dat tijdens de rit lukt. Een ambulance. Dan is er een flauwe bocht naar rechts en plots staat daar een stilstaande file. Ik wacht op de finale dreun. Dat is de enige optie. De chauffeur schreeuwt het uit. Met een felle ruk aan zijn stuur belanden we op de vluchtstrook. De idioot mindert echter geen vaart! Met ruim 100 km dendert hij langs de file. Ach wat was ik visionair toen ik hem op het vliegveld een eikel en een rund noemde. Hooguit was ik te mild. Uiteindelijk moet zelfs hij nu snelheid minderen. Er is een zwaar ongeluk gebeurd met veel ambulances en politie. Alsof we naar iets kijken wat ons had kunnen overkomen.
De taxi-piraat is hels. Hij is kwaad op al die automobilisten die willen kijken. Hij toetert en duwt. Net zo lang tot hij weer kan gassen. Dat doet hij dan ook. Gelukkig zijn we inmiddels in Jeruzalem en kan hij simpelweg niet meer zo over-assertief rijden. In recordtijd zijn we dan bij onze J Tower aan Jaffa Straat. Shabbat gaat zo beginnen en we hadden ons er al bij neergelegd dat boodschappen doen er niet in zou zitten. De piraat heeft echter zo gescheurd dat een supermarkt de deuren nog open heeft. Tandenknarsend bedank ik de piraat. We zwaaien naar de supermarktman om de deuren nog even open te houden.
Door de storm en regen rennen we zijn winkel binnen. Even later staan we weer buiten met de kletsnatte koffers, handbagage en 7 tassen met boodschappen. Het is dat ook een fijn idee dat de ingang dichtbij is. Gebouw H had de AirBNB verhuurder gezegd. Komt alles toch nog goed!
Door al die extra kilo’s hebben we nu een stevige wegligging voor de laatste meters richting de ingang….. Maar wat is dit? Voor me verschijnt een trap, en nogal steil ook. Hoe krijg ik al dat spul omhoog?? Ik ga even op verkenning uit. Hopelijk is er een betere route. Nou, niet dus. Hierna verschijnt namelijk nog een trap die veel langer dan de vorige is. Terwijl de storm genadeloos door beukt en de regen mijn verhitte kop geselt zakt de moed me in de schoentjes. Dit gaat me echt niet lukken. “Er is nog een trap, een langere!”, roep ik naar beneden waar Anat door een windstoot tegen een muur wordt gedrukt. David probeert zijn tasje met eieren door deze Armageddon heen te loodsen. Ik kijk weer moedeloos omhoog. Twee jonge Israëlische gasten hobbelen vrolijk de trappen af. Ik kijk moedeloos weer omhoog naar die trappen. Dan komen diezelfde twee weer langs, maar nu met de bagage van Anat en David onder de arm en zet die netjes bij de ingang. Ze roepen nog even “shabbat shalom” en weg zijn ze. Reddende engelen, ze bestaan dus echt. Althans, in Jeruzalem.
Uiteindelijk belanden we verzopen en verwaaid in het appartement. Het ding is smerig, uitgewoond en slecht onderhouden. Maar dat is een strijd om later te strijden. Als eenmaal de rust een beetje neerdaalt over onze psyche, open ik het vuile raam dat uitkijkt over Jaffa Street. Het is rustig buiten. De meeste mensen zijn thuis om Shabbat te vieren.
En dan dendert de toeter van de Sundial Synagoge door de straat. Hèt signaal dat shabbat is begonnen. Dit wilde ik zo graag weer horen. Hier doe ik het voor. En als ik later op de avond naar buiten kijk en ik zie aan de overkant de Shabbat kaarsjes vredig branden dan lijken deze te uit te stralen: Welkom terug in Israel. Welkom terug in Jeruzalem.