Ach ja, deze eerste warme zonnestralen smaken naar meer. Ook al is het pas begin maart, overal zitten mensen op terrasjes of balkons zich te laven aan de warmte na weer een flut wintertje. Al dit fraaie weer duurt nu al dagen en de temperaturen van zo’n 18 graden zijn veel te hoog voor de tijd van het jaar. Uiteraard klaagt niemand met een gezonde levenshouding daarover. De lenteachtige weersvooruitzichten geven geen enkele aanleiding tot klagen over het weer.
Tot zover de prachtige meteorologische berichten uit het verre Nederland. Hier in Jeruzalem hebben we echter de eerste natte sneeuwbui gehad en is klagen over het weer inmiddels een constante factor. De temperatuur blijft hangen bij een schamel graadje of 5 bij een alsmaar hysterische wind die de chill-factor nog verder naar beneden jaagt. Heel wat mensen lijken een verstandig besluit te hebben genomen en zitten massaal in de auto of blijven binnen, wachtend op betere tijden. Die zullen vast wel een keertje komen, maar wij hebben de tijd niet om daar lijdzaam op te wachten. En al helemaal niet vandaag, onze eerste ‘werkdag’ na Shabbat.
Na een paar jaar is het eindelijk weer zover om ‘onze’ rabbijn te zien en spreken: Mordechai. Tijdens de corona verbanning hebben we geen contact gehad. Mordechai is niet zo van het internet, whatsapp of sms. En wie had toen, in 2019 kunnen denken wat er binnen een paar maanden vanuit China zou komen overwaaien? Kortom, het is gissen hoe het met hem gaat. Enige charme heeft zo’n contactloze periode wel. In theorie zou het namelijk kunnen dat Mordechai langzaam weg zou zakken in onze herinnering en de gezamenlijke trektochten door de wijken van de Nachlaot zouden vervagen tot slechts een mooie herinnering, zonder verder vervolg.
De nieuwsgierigheid naar het doen en laten van Mordechai is echter al die tijd gebleven en nu kunnen we hem dan eindelijk weer de hand gaan schudden. Hopelijk. We volgen dezelfde route naar zijn yeshive als op die ene dag in november 2018 toen we toevallig op zijn pad kwamen. Net als toen is het ook nu een avontuur om Agripas Street over te steken: Bussen, auto’s, lossende vrachtwagens, andere overstekers, fietsers, scooters, e-stepjes en gillende ambulances strijden om hun stukje privé-asfalt. Hier lijkt iedereen elkaars vijand met al het claxonnerend imponeer en intimideer gedrag. Uiteindelijk is het een kwestie van onverschillig oversteken en goed je ooghoeken gebruiken. Eenmaal veilig aan de overkant kunnen we meteen de Nachlaot induiken, onder het gedenkteken ter ere Sir Moses Montefiore door. Ja, beste Moshe, we zijn er weer!
Na een paar stappen vervagen achter ons de primitieve wild west geluiden van Agripas Street. Het is hier stil. Super stil. Een gevolg van deze polaire omstandigheden. Even later staan we oog in oog met het Wiener Heritage Center. Nee, dit Center heeft niets met Oostenrijk, Wenen of jodelen te maken. Het gebouw is vernoemd naar de familie Wiener en heeft een enorm historisch foto-archief. Helaas is het gebouw uit 1938 op de een of andere manier altijd gesloten als wij naar binnen willen.
Nu is er zowaar activiteit. En dan ook nog eens in de buitenlucht. Daar, in de bittere kou, viert een groepje ouderen alvast Purim, wat later deze week landelijk gevierd zal worden. Het feest kan je voor het gemak vergelijken met carnaval, maar daar kom ik later nog op terug, want anders wordt het een blog met vier verhaallijnen. Vast en zeker een geweldige stijlfiguur, echter niet voor mij. Maar dat is een stokpaardje van me, waar ik u niet mee zal vermoeien. Al is het maar om vijf verhaallijnen te voorkomen.
De oudjes vermaken zich prima in hun olijke outfits en zoetig knaagspul. Daar tussendoor rent een medewerkster heen en weer. Anat krijgt haar in het vizier en weet haar te onderscheppen voordat ze naar binnen holt. De vrouw reageert enthousiast als ze van Anat hoort waar we mee bezig zijn. Ze zeult ons mee naar binnen waar mensen in en uit lopen, met eten, drinken, praatjes en vragen.
Al gauw beseffen we dat dit niet het moment om eens rustig te beppen over de geschiedenis van deze wijk: Mazkeret Moshe (Gedenkteken voor Moshe). De bevestiging van ons sterke vermoeden volgt snel: Met een wanhopig armgebaar geeft de vrouw aan dat het nu echt niet kan. Snel wisselen we e-mail adressen uit en ze zal een stapel links sturen met informatie. We spreken af ergens na Purim nog eens langs te komen. Op dat moment weten we, gelukkig, nog niet hoe de komende weken eruit gaan zien: noodweer, een gebroken neus en een hersenschudding voor Anat en gezamenlijk lopen we een stevige voedselvergiftiging op die ons de laatste week dwingt binnen te blijven. Pas op de dag van vertrek breekt de zon door, wordt het warm en is de run naar het toilet niet meer de voornaamste bezigheid.
‘Maar uhhh’, hoor ik u denken, ‘leuk dat zelfbeklag, maar zijn we niet op weg naar Mordechai’? Jazeker! Nog steeds. Maar wees gerust, nu gaan we echt recht op ons doel af. In de verte zien we de yeshive van Mordechai opdoemen, met de markante waterput voor de deur. In een stad waar de ene na de andere bouwput verschijnt is het een verademing dat men op sommige plekken de eenvormige moderniteit op afstand weet te houden.
Een paar studenten van yeshive staat buiten wat te kletsen en te drinken. Een van de studenten geeft een zwaai van herkenning. Anat spreekt de jongen aan en al snel heeft ze de aandacht van een flinke groep Torah-studenten in hun zwarte broeken en witte overhemden. Ze vraagt of Mordechai aanwezig. Nee, helaas, hij is er niet, maar hij wil proberen hem te bellen. Met zijn koshere mobieltje belt hij Mordechai. In het kort vertelt hij dat hier een stel Nederlanders op de stoep staat. “Mordechai komt er direct aan! Hij wil jullie graag spreken. Willen jullie koffie?” Aangezien ik het gruwelijk koud heb lijkt me een bekertje warme koffie deze keer wel aangenaam. Bovendien kan ik eigenlijk een dergelijke gastvrijheid niet hooghartig afwimpelen in de gedachte dat mijn Senseo koffiedrap lekkerder is.
Anat en de studenten zijn inmiddels als oude bekenden in een levendig gesprek verwikkeld, met name over de persoon Mordechai. Over minimaal een ding bestaat geen enkel meningsverschil: het is een vreselijke fijne en aardige man. Soms kunnen zulke kwalificaties een nogal makkelijke of kleffe indruk maken, maar in zijn geval deel ik die mening volkomen. Als de mashgiach van de school is hij de perfecte figuur die als spiritueel supervisor kan dienen voor zijn studenten. Studenten kunnen bij hem terecht voor emotionele en persoonlijke problemen en vragen. Als je je bij iemand veilig voelt, dan is het wel bij Mordechai. De ogen twinkelen als ze het over hem hebben. Plotseling verandert de sfeer. De eerst zo opgewonden stemmen klinken zacht en ernstig. Weg zijn de lachsalvo’s en de olijke blikken. De gezichten staan zorgelijk en bijna emotioneel. Hier is iets niet goed, maar ik wil Anat niet direct vragen wat er is. Ook haar uitstraling is bepaald niet vrolijk, net als de klankkleur van haar stem.
Dan wendt ze zich tot mij. “Ze vertellen zojuist dat het deze week precies een jaar geleden is dat de zoon van Mordechai is overleden. Plotseling, op 23-jarige leeftijd. Hartstilstand. Tot dat moment altijd gezond. Dus ze maken zich nu extra zorgen om hem. Alle de yeshive studenten proberen een oogje in het zeil te houden, want ze lopen allemaal met hem weg. Ze verzoeken of we hem niet zelf vragen naar dat onheil. Het beste is dat hij, eventueel, zijn verhaal zelf vertelt.” Dat is me nogal even een mededeling. Dit gun je natuurlijk niemand, maar zeker Mordechai niet. Het geeft de ontmoeting wel een extra lading. Hopelijk kan ons bezoek hem ietwat opbeuren, voor zover dat kan na zo’n gebeurtenis.
Ondertussen drinken we rustig onze snel afkoelende koffie op. De meeste studenten zijn weer naar binnen en de rust keert terug rond de waterput. Ik praat wat met Anat en David en plots verschijnt een grote lach op haar gezicht. Een ding weet ik zeker: die lach heeft niets met mij te maken, maar alles met Mordechai. Ik kijk achterom en daar komt hij aangelopen met een lach van oor tot oor. Ja, hij is wat dikker geworden, maar verder is hij niet veranderd. Uiterlijk althans. We schudden elkaar te hand. Hij zegt iets tegen Anat, en direct herken ik zijn stem weer. Die zachte, warme en bescheiden stem die toch ‘dwingt’ tot luisteren. Even staan we elkaar wat schaapachtig toe te lachen, zo van “kijk, daar staan we toch mooi weer na al die tijd.”
Regisseur Mordechai neemt het voortouw: “Kom mee naar binnen. Ik wil jullie de verbouwde yeshive laten zien”. In zijn bekende trefzekere tred hobbelt hij de trap op. Even zie ik Anat twijfelen of ze mee naar binnen mag. In 2018 kon dat niet zolang er studenten bezig waren. Voor de deur draait Mordechai zich lachend om: “Vanaf nu zijn jullie Vrienden van de Yeshiva, dus wees welkom en kom verder”.
Binnen is de sfeer als vanouds: Studenten die Torah teksten bestuderen en met elkaar commentaren uitwisselen over wat de teksten anno nu betekenen. Mordechai laat zien hoe de twee delen van de yeshive nu zijn samengesmolten tot één grote ruimte. Terwijl we daar zo staan tussen de studenten en Mordechai komt er een wat bleek ogend mannetje aangelopen. Niet echt een type dat je in deze ontspannen sfeer zou verwachten. Zonder iets te zeggen geeft hij David en mij een keppeltje. Duidelijk iemand van de vreugdeloze, strikte lijn. Mordechai geeft geen krimp en toont ondertussen blijmoedig zijn nieuwe objecten.
Opeens verschijnt daar Shmuel. De eigenlijke baas van de yeshive. Samen met Mordechai hebben we toen door de Nachlaot gesjouwd, in de hoop bewoner Chaim te vinden. Shmuel is niks veranderd. Dezelfde krachtige uitstraling en indringende blik met een zweem van een kwajongen. Net als voor corona staan we gezellig te kletsen.
“Kom”, zegt Mordechai, “we hebben nog meer gekocht en dat wil ik jullie laten zien. We gaan weer naar buiten”. En voor we het weten draven we weer als vanouds achter hem aan. Door de ijskoude steegjes en straatjes van ‘zijn’ Mishkenot Yisrael. Samen met Even Yisrael gesticht in 1875 en de eerste van het cluster wijkjes wat later de Nachlaot is gaan vormen. Maar daarover veel later veel meer. Ik moet nu Mordechai zien bij te houden.
Voor een onopvallend huis houden we halt. “Deze hebben we recent gekocht en is denk ik voor jullie wel interessant om te zien.” Aan de buitenkant kan ik weinig opmerkelijks zien, maar als Mordechai dit zegt, dan zal het vast wel de moeite waard zijn. Een ongemakkelijke, stalen lange trap leidt ons de diepte in. Als gediplomeerd houten Klaas moet ik goed op de treden letten en even minder op de omgeving. Eenmaal beneden oogt het zeker als een bijzondere ruimte. Het ‘plafond’ lijkt op een koepel. Heel fraai, maar het nut van deze vormen ontgaat me. Mordechai ziet onze onderzoekende blikken. “Jullie zitten nu in een oude waterput. Kijk, daar, door dat gat bovenin kwam het regenwater wat hier werd opgevangen om de zomermaanden door te komen”. Gezien de omvang van de ruimte snap ik nu wel dat ze na het regenseizoen redelijk lang met zo’n watervoorraad konden doen.
Hij wijst naar de tafels: “Dit is nu plek waar we lunchen met de studenten”. Kijk, dat is weer eens iets anders dan de gemiddelde geestdodende kantine waar ik altijd graag en probleemloos met een grote boog omheen loop. Mordechai houdt ondertussen de vaart erin: “Kom, ik laat jullie even de keuken zien.” Ik vind dat op zich prima, maar ik wil even in alle rust ‘de andere kant van de put’ in me op nemen. Zo vaak loop ik niet door een oude waterput. Een foto van onderen maken van de putdeksel is wat lastig, want naar goed Israelisch gebruik dient de ruimte nu vooral om zooi in kwijt te kunnen, zoals dozen en stoelen. Met wat moeite lukt het me om die afgeschermde put te zien. Niet dat een putdeksel van onderen nu zo meeslepend fotogeniek is, maar apart is het op z’n minst.
Ondertussen trekt mijn opspelende reukorgaan me naar de keuken, want de geuren die daarvandaan komen zijn bepaald niet verkeerd. Achter een stevig hekwerk is een vrouw aan het werk om de lunch klaar te maken voor Mordechai en co. Hij vraagt haar of het goed is dat we verder komen. Dat blijkt geen probleem. Hij maakt de traliedeur met de sleutel open. Het voelt een beetje alsof we hier in een ondergronds Alcatraz een gevaarlijke gevangene gaan ontmoeten. Het contrast met de realiteit kan bijna niet groter. De vrouw heeft een enorm zachtmoedig gezicht en geniet duidelijk van haar baan. Laat haar maar lekker diep in de put werken aan het eten. In haar eentje. In alle stilte.
Mordechai is duidelijk trots op deze lokatie. Terecht. OK, het is behoorlijk rommelig, maar dat hoort nu eenmaal bij een plek waar geleefd wordt. Onderaan de trap heeft hij nog een mededeling. Met een vette grijns: “Ik wil jullie nog een ding laten zien. Misschien wel de meest bijzondere plek van de Nachlaot. Niemand mag daar naar binnen…..behalve de Vrienden van de Yeshive”.
Spoedig zal blijken dat we inderdaad iets zeer bijzonders bezoeken. Als we later tegen inwoners van Jeruzalem zeggen waar we zijn geweest dan vallen de monden open van verbazing. “Maar niemand mag daar binnen komen. Helemaal niemand”. Op zich klopt dat hoor, maar ja, niet iedereen kan nu eenmaal een Vriend van de Yeshive zijn. Maar nu eerst up tempo de horror trap op en achter Mordechai aan.