Door de lege straten van Mishkenot Yisrael volgen we Mordechai op weg naar de volgende bestemming. De verwachtingen zijn best wel hoog gespannen nadat hij diep in de put had beloofd dat het een bijzondere plek zou zijn waar hij ons mee naar toe zou zeulen. Binnen een paar minuten is die plek bereikt. We zijn niet de enigen in deze verder uitgestorven omgeving.

Een flinke groep Israëlische toeristen krijgt bij de voordeur uitleg van een wild gebarende gids. De man wijst naar het blauwe bord bij de verre van opwindende voordeur. Het kost ons weinig moeite om te zien waar het hier over gaat. Beter gezegd: over wíe het gaat. De straatnaam, de portretten tegen de muur en wat verderop de meer dan levensgrote mural. We zijn in de Rabbi Aryeh Street. Voor het huis van de legendarische rabbijn Aryeh Levin.
De toeristen kijken ons meewarig aan, alsof we gratis komen meeluisteren. Die vrees is ongegrond, aangezien wij immers de best denkbare gids hebben. Mordechai baant zich een weg door de groep en als heel vanzelfsprekend volgen we hem. Hij opent de deur en voor het naar binnengaan kijk ik nog even naar de bezoekers, luisterend naar het college. Ik bespeur enige, begrijpelijke jaloezie.

De deur valt met een luide klap in het slot: we zijn onder elkaar in het huis van Aryeh Levin. Nu zou u kunnen denken: ‘Lekker boeien, zo’n rabbijnenhuisje, maar daar zijn er vast veel meer van.” Dat laatste is absoluut waar, maar de verering van deze man is toch echt van een andere orde. Lees over het leven in Jeruzalem in 20e eeuw, en de naam van Aryeh Levin zal opdoemen.
Heel wat boekwerken en artikelen zijn verschenen over de kleine rabbijn, die tijdens zijn leven larger than life zou worden. Hij was dusdanig onomstreden dat min of meer iedereen bij hem aanklopte: Rivaliserende groepen, rabbijnen, politici, echtparen, vrijheidsstrijders, criminelen of buurtbewoners, die elkaar het licht in de ogen niet gunden, zagen een gezamenlijke vriend in Rav’ Aryeh. Dit kan een beetje suffig klinken, maar als iemand een dergelijke status weet te bereiken, dan is dat behoorlijk uniek. In Israel lijkt iedereen het in principe oneens te zijn met de ander. Als dan een rabbijn met ogenschijnlijk speels gemak door alles en iedereen wordt gerespecteerd, dan hebben we te maken met een bijzondere persoon. Niet dat hij zichzelf ook maar enigszins bijzonder vond. Totaal niet. Hij was slechts een simpele ziel die mensen wilde helpen. Iemand helpen is immers niets meer of minder dan een morele plicht, een mitswa.

In hedendaagse termen zou je hem kunnen omschrijven als een buiten-categorie spirituele superheld. In het Hebreeuws bestaat voor zulke zeldzame figuren de term ‘tzaddik’. Een titel die slechts voor een enkeling is weggelegd. Zijn bescheiden persoonlijkheid wordt gereflecteerd in deze woning: klein, krap, zonder franje.
Ik kijk om me heen en zie de kandelaars, boeken en schilderijen. Al die zaken die jarenlang onderdeel uit maakten van Aryeh’s leven. Dit blijkt echter een illusie te zijn. Mordechai vertelt dat de spullen van Rav’ Aryeh allemaal zijn meegegeven aan de familie Levin. Toch klamp ik me vast aan mijn illusie. Het zou namelijk best goed kunnen dat soortgelijke spullen ooit eens deel zouden hebben kunnen uitmaken van zijn leven. Maar helaas, een illusie dusdanig omschrijven maakt het lastig daar nog langer in te geloven.

De woning draagt inmiddels de vertrouwde stempel van Mordechai: Opgestapelde stoelen, stukken gordijn, uit hun voegen scheurende plastic tassen en lege flesjes. Nee, niet meteen gaan roepen dat dat niet respectvol zou zijn of simpel weg zonde is. Natuurlijk had Mordechai er een steriel museum van kunnen maken, met keurige portretten en geschriften achter glas. Maar zo is hij niet en zo was Aryeh ook niet. Hier wordt (door)geleefd, zonder opsmuk of dikdoenerij.
Terwijl Mordechai wat orde schept in de chaos, pakt hij wat versleten stoelen. Zelf gaat hij er ontspannen bij zitten en vertelt over de man die hier decennia lang woonde. “Een bekend verhaal, dat zoveel zegt over Rav’ Aryeh is het verhaal van een piep jonge studentje en een chocolade pudding.” Mordechai kijkt ons aan en niet geheel verrassend ziet hij de vraagtekens in onze ogen. Niet echt een voor de hand liggende combinatie in dit kader. “Een jochie hield enorm van die pudding. Op een dag werd dat geserveerd in de yeshive Etz Chaim, waar hij mashgiach is (net als Mordechai in zijn eigen yeshive). Het jongetje schrokte de pudding snel op. Op is op, en meer is er niet.”

Aan Mordechai’s ogen te zien visualiseert hij het tafereel. “Tegen alle regels in sluipt het jongetje weer achteraan in de rij, om zijn tweede pudding te bemachtigen. Helaas voor het ventje herkent de serveerder hem. Deze kan zijn woede niet beheersen: ‘Wat doe jij hier? Jij hebt al gehad! Door jou krijgen anderen minder’ Om zich heen ziet hij de boze blikken van zijn studiegenoten.”
Even voor de lezer: dit speelt zich zo’n 100 jaar geleden af en elke hap voedsel is een schaarse hap tegen de honger. “Hij is zo kwaad dat hij tegen de serveerkar schopt waar de puddingen op staan. De puddinkjes vallen over de vloer. De serveerder kijkt het joch strak aan: ‘Geweldig, je hebt nu een enorm probleem. Morgen, als Rav’ Aryeh hier is moet hij gaan bepalen of je de yeshive moet verlaten!’ Die nacht kon de jongen geen oog dicht doen. Bang voor het harde oordeel van Rav’ Aryeh.”

Terwijl hij spreekt komt Rav’ Shmuel, de feitelijke ‘baas’ van Mordechai’s yeshive. Hij slaat niet echt acht op hem en hij vervolgt: “De volgende ochtend roept Rav’ Aryeh de jongen bij hem. ‘Vertel eens’, vraagt Aryeh aan het stik nerveuze kind: ‘klopt het wat je gisteren hebt gedaan?’ Het ventje knikt. In alle rust vervolgt Aryeh: ‘Zou je dat ooit nog eens doen?’ Met grote ogen antwoordt hij: ‘Nee, nooit meer. Echt helemaal nooit meer!’ Rav’ Aryeh opent vervolgens een kast en haalt daaruit twee chocolate puddinkjes. ‘Hier deze is voor jou, maar de andere is voor mij’. Daarna eten ze samen de puddings op”. Mordechai glundert bij dit simpele, maar beeldende verhaal. “En wat zo mooi is. Door deze wijze les is die jongen later een vooraanstaand leraar geworden en haalt dan vaak dit verhaal met Rav’ Aryeh aan. Hij wist altijd net even anders te reageren of te adviseren dan anderen.”
Mordechai verzet zijn focus naar het heden en zijn rol in dit huis waar zoveel verhalen zijn verteld en aangehoord. “Ik zit hier vaak met een student als hij problemen heeft. Dan bespreken we één op één, in alle rust wat er aan de hand is en wat ik eventueel kan doen. Soms drinken we wat (en wijst naar een fles wijn) en kan hij zijn hart luchten”, vertelt Mordechai terwijl hij om zich heen kijkt. “Hopelijk knapt een student dan weer een beetje op. Als deze omgeving daarbij helpt dan is dat heel mooi”.

Rav’ Shmuel is er ondertussen ook nog, maar lijkt van plan snel weer te vertrekken. Dan stapt hij op Anat af en vraagt haar: “Heeft Mordechai al gesproken over de dood van zijn zoon, vorig jaar?” Nee, dat heeft hij niet. Of nog niet. Dat is niet iets om uit hem te ‘trekken’. Zulke persoonlijke dingen moeten uit hem zelf komen. Dan opeens besef ik iets heel bijzonders. Ik kan Shmuel verstaan! Terwijl hij altijd Hebreeuws of Yiddish spreekt. Hij blijkt dus ook prima Engels te spreken, maar hij stelt zijn vraag zo terloops en op een zeer luchtige manier, dat het in eerste instantie geen eens tot me doordringt. Door die toonzetting heeft ook Mordechai geen idee wat hij zegt. Na Anat’s antwoord vertrekt hij weer en ondertussen kletst Mordechai in alle rust verder.
Een enkele keer valt er een korte stilte. Op de een of andere manier voel ik dat het nu zeer persoonlijk gaat worden. Zijn ogen verliezen hun twinkeling en staan nu ernstig. Hij praat verder, nu met een zachte, bijna breekbare stem: “Bijna een jaar geleden is mijn zoon overleden. Plotseling.” Ook al hadden zijn studenten dat al verteld, toch is het schokkend om het horen uit zijn mond. Hier zit nu een vader. Zijn zoon was thuisgekomen na de Purim viering in Bnei Brak, een ultra orthodoxe stad bij Tel Aviv. Niks bijzonders want dat deed hij vaker. Die dag verloopt alles dramatisch anders: “Op een gegeven moment staat hij op en zakt in elkaar en blijft roerloos liggen op de vloer. Daarna is hij naar het ziekenhuis gebracht, maar daar was hij al hersendood. Niet veel later was hij overleden. Een acute hartstilstand.”
Er hangt nu een zware stilte. Hij kijkt me aan, en zegt met een geforceerde lach: “G’d’s will. It’s G’ds will”. We praten nog wat over zijn zoon en over die onwerkelijke dag een jaar geleden. Het is duidelijk dat zijn rotsvaste geloof hem door de periode heeft geloodst. “Het geloof is een super belangrijke factor, maar je bent ook vader. Dat lijkt me heel moeilijk te accepteren”, vraagt Anat. Hij strekt zijn middenrif, alsof hij extra diep adem moet halen. Met zijn hand wrijft hij stevig over zijn achterhoofd. “Ja, het is zwaar. Heel zwaar…”

Buiten is inmiddels de zoveelste groep gearriveerd bij het Aryeh Levin Huis. Mordechai glimlacht. “Dit is een van de populairste plekken in de Nachlaot die men wil bezoeken.” Deze huidige bezoeken eindigen allemaal bij de voordeur. In Aryeh’s tijd was dat geheel anders. Iedereen kan bij hem naar binnen stappen. En als mensen niet in staat zijn te komen, dan gaat hij zelf op pad, door wind, regen, sneeuw en hitte. Onvermoeibaar gaat hij langs bij de zwaar zieken, maar hij is vooral beroemd om zijn bezoeken aan de gevangenen. En dat met name de, ter dood veroordeelde, politieke gevangenen. Zijn status overstijgt op een zeker moment alles en iedereen, zodat zelfs de Britten tijdens hun onderdrukkende Mandaat hem tandenknarsend moeten accepteren. Het maakt hem tot de ‘De Rabbijn van de Gevangenen’. Elke Shabbat bezoekt hij de gevangenen, ongeacht hun achtergrond.

Maar hoe is Aryeh in Mishkenot Yisrael beland? Zeker in die tijd, begin 20e eeuw, nou niet bepaald een logische, gewilde plek. Er gaat dan ook een aardige omweg aan vooraf. Aryeh wordt geboren in 1885 in het huidige Polen en in 1905 vertrekt hij richting Ottomaans Jeruzalem. In eerste instantie verblijft hij na zijn komst in de Oude Stad. De keiharde afspraak met de kamerverhuurder is dat hij maximaal een jaar in de kamer mag blijven om daarna plaats te maken voor een nieuweling. Heeft hij daarna geen andere plek gevonden dan heeft hij vette pech en zoekt hij het maar zelf uit. Niet echt een warme gedachte, maar zo is de afspraak nu eenmaal en daar tekent hij voor.
Dit alles speelt zich af in 1914 en laat dan ook net de Eerste Wereldoorlog starten. Een klein gevolg hiervan is dat er amper mensen naar Palestina trekken. De vraag naar kamers stort daardoor in elkaar. Als hij na een jaar beseft dat hij zijn kamer nu echt moet verlaten, haalt de verhuur organisatie hem over er toch nog een jaartje eraan vast te plakken. Alles is immers beter dan leegstand. Op zich voelt Aryeh dat dit argument ingaat tegen de afspraak, maar hij snapt de achtergrond. Uiteindelijk besluit hij nog een tijdje in de Oude Stad te blijven, met morele tegenzin.

Een jaar later maakt Aryeh zich opnieuw op om zijn kamer daadwerkelijk definitief te verlaten. Echter, opnieuw smeekt de verhuurder hem te blijven. Epidemieën razen als een dolle door Palestina en niemand durft naar het heilige land te komen. Net als een jaar eerder snapt Aryeh het argument en hij verlengt zijn verblijf in de Oude Stad. Hij beseft dat die oude afspraak van 1 jaar in essentie eigenlijk niks waard is. Zoiets voor hem ondenkbaar en onverdraagbaar. Al dit besef begint hem meer en meer te kwellen..
Gelukkig zorgt de komst van Sukkot voor de nodige afleiding. Het in elkaar zetten van de sukkah (loofhut) eist zijn volledige aandacht op. Als hij op een nacht ligt te snurken ruikt hij een rare lucht. Hij kijkt omhoog, door de dakbedekking van takken en loof. Normaliter zou hij dan de sterrenhemel zien. Nu ziet hij slechts rook. En hoge vlammen! De sukkah staat in brand, en niet zo zuinig ook. Met heel veel moeite weet Aryeh aan de vlammenzee te ontkomen. Want als iets goed fikt, dan is het wel het materiaal van een sukkah. Van het ding blijft niets over, maar hij leeft tenminste nog.
De goede afloop is dit echter geen reden voor uitbundige vreugde of opluchting. Hij ziet de brand als een persoonlijk signaal! Hij begrijpt genoeg. Direct stapt hij naar de verhuurder: “Dit is een straf uit de hemel! Ik heb de afspraak die we hadden, en die ik plechtig had beloofd te eerbiedigen, geschonden. Ondanks mijn belofte om na een jaar te vertrekken zit ik hier nog steeds.” Hij besluit direct te vertrekken, voordat de hemel hem opnieuw zal treffen met een in potentie dodelijk signaal. De verhuurder krijgt geen eens tijd adem te halen om een antwoord te formuleren. Aryeh beent direct naar zijn kamer.
Daar raapt Aryeh zijn schamele bezittingen bij elkaar en hij verlaat de Oude Stad. De eerste de beste lokatie die hem wel wat lijkt is de wijk Mishkenot Yisrael. De wijk is in die tijd straatarm en op behoorlijke afstand van de Oude Stad, maar dat boeit hem totaal niet. Nog langer achter de Oude Stadsmuren is simpelweg onmogelijk. Hier in Mishkenot kan hij betaalbaar en onbekommerd leven. Vanuit zijn krappe huisje groeit de kleine man uit tot een figuur van mythische proporties, voor Jeruzalem en ver daarbuiten.

Ondanks zijn groeiende status en aanzien blijft hij de vleesgeworden bescheidenheid. Het verbaast daarom ook eigenlijk niemand dat hij niks ziet in het idee om de straat langs zijn huis naar hem te gaan vernoemen. Sterker nog, hij wuift die geste op zijn bekende manier direct weg: “Bedankt hoor, maar ik heb ruim 50 jaar door de straten van Jeruzalem mogen lopen. Dat privilege vind ik eervol genoeg. Meer hoeft ècht niet”, zegt hij tegen het eind van zijn leven.
Leuk geprobeerd, maar een ‘nee’ van Levin is en blijft nu eenmaal altijd een ‘nee’. Althans, zolang hij leeft. Hij is dan wel tzaddik, maar ‘zelfs’ Aryeh is sterfelijk. Na zijn dood in 1969 zien zijn bewonderaars hun kans schoon. Niet lang na zijn massaal bezochte begrafenis krijgt de straat een nieuwe naam: Rabbi Aryeh Street.

Na zijn dood krijgt de straat meer en meer de status van een soort bedevaartsoord. Een bezoek aan het Jeruzalem buiten de Oude Stadsmuren is niet compleet zonder zijn huis te bezoeken. Bezoeken in de zin van: aan de buitenkant bekijken, want Aryeh’s huisje blijft gesloten. Voor verreweg de meeste mensen athans….
Als wij weer naar buiten gaan, staat een groep jonge IDF-recruten te luisteren naar een gids. Ten overvloede zegt Mordechai: “Dit gaat zo’n beetje de hele dag door. Dag in, dag uit”. Onder het veel gefotografeerde straatnaambordje nemen we afscheid. Hij gaat terug naar zijn studenten. Wij duiken dieper de Nachlaot in. De volgende stop is Even Yisrael, de wijk die net iets eerder dan Mishkenot Yisrael in 1875 is gesticht.

Een wijk van een wereldse rabbijn die de ultra orthodoxen tot razernij weet te brengen, waar we urenlang verblijven in een zeer militante synagoge met een hoofdrol voor een inmiddels bekend persoon en zien we het nieuwe, anonieme Jeruzalem alsmaar verder ongebreideld oprukken: klaar om Even Yisrael op te slokken.