Daar sta ik dan: oog in oog met de grafstenen van Barazani en Feinstein, tegen een buitenmuur van de Central Prison van Jeruzalem. Ze mogen dan wel bijna 75 jaar dood zijn, maar ze zijn bepaald niet vergeten. Ondanks alle pogingen van Jordanië, dat tussen 1948 en 1967 Oost-Jeruzalem bezette. Na de Onafhankelijkheidsoorlog van 1948 kwam onder meer de Olijfberg met zijn begraafplaats in Jordaanse handen. En net als met de Joodse Wijk van de Oude Stad ging de slopershamer los op de begraafplaats. Grafstenen werden gebruikt om wegen aan te lenen of simpelweg vernield. Zo ook de stenen van de twee die zich in 1947 opbliezen in deze gevangenis.
Pas in 1967, nadat Jordanië tot op het bot was vernederd door Israel en de stad herenigd werd, kon de begraafplaats hersteld worden. Feinstein en Barazani kregen nieuwe stenen. Door de jaren heen groeiden de twee steeds verder uit tot iconische helden van het gewapend verzet en uiteindelijk kregen ze een militaire herbegrafenis, inclusief nieuwe stenen. De oude exemplaren verhuisden naar de Central Prison, en daar liggen ze me nu aan te staren.
Niet dat het nu nog een gevangenis is. Die functie verviel in 1948 toen de Britten vertrokken. In de jaren 60 kocht de Israëlische regering het complex van de Russen. De gevangenis lag immers in de Russian Compound, zoals u wellicht nog herinnert. De Central Prison werd in 1991 omgedoopt tot het museum wat het nu is: ‘The Museum of the Underground Prisoners Jerusalem’.
Terwijl ik de grafstenen aanstaar en om me heen kijk, komen er meer en meer IDF-recruten aangelopen. Een bezoek aan dit complex hoort blijkbaar standaard bij hun opleiding. Ken je geschiedenis en dan weet je waarom je vecht. De jonge militairen, met M16’s over hun schouders, slenteren naar de ingang, op een manier die hoort bij hun leeftijd: geveinsd nonchalant, ietwat verveeld en quasi vermoeid.
Boven die ingang staat in het Russisch “Marianskaya women’s hospice”, met daarboven het symbool van de Imperial Russian Orthodox Palestine Society. De inscripties tonen aan dat het complex al een imposante geschiedenis had voordat de Britten in 1917 kwamen en er een gevangenis van maakten. Al ruim voordat Sir Moses Montefiore zijn allereerste wijk (Mishkenot Sha’ananim) in de lange leegte buiten de Oude Stadsmuren stichtte, waren de Russen hem al voor geweest met hun eigen Russian Compound. Waarom de Russen het al zo vroeg durfden en de Joden uit de Oude Stad niet? De roversbenden wisten dat je met tsaristische vechtmachines niet moest spotten. De stevig ommuurde Compound werd immers beschermd door meedogenloze Russische legereenheden die, ook toen al, niet op een dode meer of minder keken. Een zeer effectieve vorm afschrikking vergeleken met de latere, magere en lichtelijk wereldvreemde Torah-kenners die zonder enige gevechtservaring later zouden komen om hun wijken te stichten. De bescherming ervan was in den beginne minder dan knullig te noemen. Nee, dan de Russen, die lieten direct zien dat ze er waren en voor niemand opzij zouden gaan. Behalve met een pompeuze kathedraal benadrukten de Russen hun aanwezigheid verder met een eigen hospitaal, consulaat èn een speciaal onderkomen voor de vrouwelijke pelgrims: het in 1864 geopende “Marianskaya women’s hospice”. En zo zijn we weer bij de ingang van de inmiddels ex-gevangenis.
Inmiddels sjokken de Israëlische soldaten het museum binnen, maar wij melden ons eerst netjes bij de receptie. Ooit de plek waar de nieuwe gevangenen werden geschoren en voorzien van hun gevangenis outfit. De ontvangst anno nu is typisch Israelisch: weinig betrokken en medewerkers negeren je of kijken dwars door je heen, want ze zijn namelijk enorm druk. Geen idee waarmee, en zij zelf weten dat waarschijnlijk ook niet, maar zo horen drukke mensen zich nu eenmaal te gedragen. Uiteindelijk vraagt een van de medewerksters met een verveelde zucht in haar stem wat ze kan doen. Als ze hoort dat we helemaal uit Nederland komen en de gevangenis willen zien, verandert haar gezicht. Het komt duidelijk niet al te vaak voor dat niet-Israeliers het complex bezoeken. Als we vervolgens ‘subtiel’ de naam van Rav’ Aryeh Levin laten vallen is het ijs gebroken. Folders worden aangerukt en ze vraagt of we een rondleiding willen. Nou, dat dus niet. We scharrelen liever zelf rond. Geen probleem. We krijgen een platte grond en ze stuurt ons de gevangenis in.
Voor me verschijnt een lange, lege, kille gang met zwarte tralie deuren, die scherp aftekenen tegen de witte muren en vloeren. Het gebouw mag dan inmiddels zijn omgetoverd tot museum zijn, toch is de sfeer direct ietwat unheimisch. Het geluid van onzichtbare stemmen galmt door de gangen. Ergens slaat piepend een traliedeur dicht. Gevolgd door stilte. Hoewel, dat is niet helemaal waar. Er is een stoorzender: Ik hoor mezelf lopen. Een ongewenst gevoel van zelf-irritatie borrelt op. Het lijkt erop dat ik buiten in kauwgom heb getrapt, want elke keer hoor ik een irritant plakkend kraakje onder mijn rechterzool. Ach ja, ik zal ermee moeten leren leven, want om nu die klodder tegen een witte muur te smeren lijkt me niet echt verstandig.
Gelukkig zijn daar de rekruten weer. Ze vullen de ruimte met voldoende geluid om deze halve zool te overstemmen. De cel die ze verlaten geeft een goede indruk hoe de omstandigheden ooit waren: dunne matrasjes, een emmer om de behoefte in te doen. In de cel staat één echt bed. Hier sliep ooit ‘de baas’: de persoon die vanaf zijn bed toezicht hield op de cel en de gevangenen in het gareel moest zien te houden. Even verderop is er een zeer ‘luxe’ cel met alleen maar echte bedden. Hier kregen de licht gestrafte, niet-politieke gevangenen een soort van humane behandeling: ze mochten hun eigen kleding dragen, ze hoefden niet te werken en om de tijd te doden konden ze studeren of spelletjes doen.
Interessant allemaal om te zien, maar eigenlijk wil ik weten waar Aryeh Levin actief was, want door alle verhalen die ik de afgelopen tijden gehoord heb is een lichte Levin-obsessie ontstaan bij mij. Op zich een zeer onschuldige stoornis, maar nu ik er toch ben wil ik ook hier een en ander over hem zien. Tevergeefs vooralsnog. Datzelfde geldt voor de twee bekendste ex-gevangenen, Feinstein en Barazani van wie binnen ook bar weinig te zien valt.
Een gevoel van teleurstelling kan zich niet verder ontwikkelen want, verderop, in een zij-gang, zie ik een vitrine met daarin de stralende snuit van Aryeh Levin. Ach ja, hij had nu eenmaal een gezicht dat je herkent uit duizenden. Althans, in mijn geval. Noem het een vorm van beroepsdeformatie.
Een eindje voorbij de vitrine met Levin-memorabilia is daar cel nummer 29. Dat was niet zomaar een cel. Wel doordeweeks, maar op Shabbat werd deze ruimte veranderd in een synagoge. In deze ruimte kwam ruim 20 jaar lang, elke zaterdag Aryeh Levin om de gevangenen te troosten, te inspireren en vooral om hen berichten van het thuisfront door te geven. Zijn vrouw had zijn lange zwarte jas aan de binnenkant voorzien van allerlei zakjes waar haar man de boodschappen in kon vervoeren. De Britten lieten het wel uit hun hoofd om zijn kleding te controleren, zoals dat met iedere bezoeker gebeurde. Hij was immers de enige echte Vader van de Gevangenen en ook/ zelfs de Britten hadden een zwak voor hem.
De ruimte is leeg als ik de synagoge/ cel 29 binnen kom. Het oogt allemaal sober en kaal, zoals je van een gevangenis mag verwachten, maar ook helemaal in de stijl van de immer bescheiden Aryeh Levin. Het is vrij makkelijk om een voorstelling te maken hoe dat hier in de jaren 30 en 40 moet zijn gegaan. Levin, zittend achter zijn lessenaartje die de laatste familieberichten doorgeeft aan de gevangenen, zittend op houten banken. Op hun beurt vertellen zij hem het laatste nieuws. Na elke Shabbat-bijeenkomst vertrok de kleine, breekbare rabbijn om vervolgens alle families persoonlijk te bezoeken om hen op de hoogte te brengen van al het gevangenis-nieuws.
Terwijl ik in stilte om me heen kijk, hoor ik in de verte geluiden. Veel geluiden, die snel dichterbij komen. Het zijn de donkere geluiden van soldatenlaarzen. Nee, dit is niet een hallucinatie in mijn bovenkamer die Britse militairen aan hoort komen. Dit is de realiteit, want de soldaten zijn er wel degelijk. Israëlische soldaten in dit geval. Binnen een minuut is de synagoge gevuld met vrolijke IDF-soldaten, die dichter bij een volgende oorlog zijn dan ze op dat moment kunnen bevroeden…
Dan valt het stil. De jonge IDF-gids begint namelijk haar verhaal over de legendarische rabbijn. Ik trek me discreet terug. Dit is niet het moment om haar praatje te verstoren met het indringende geluid van mijn camera.
Het is tijd om naar buiten te gaan binnen de gevangenismuren: De binnenplaats met de diverse ruimtes waar de gevangenen moesten werken. Zoals in de keuken, die overigens wel een aparte koshere ‘vleugel’ had, dus melk- en vleesproducten gescheiden. Dit was ook de plek waar bijvoorbeeld fruitschalen werden samengesteld en naar de gevangenen gestuurd, waaronder de tot granaten ‘omgebouwde’ sinaasappels waarmee Feinstein en Barazani zich uiteindelijk opbliezen.
Nu ik toch in de ‘Ontdek je Plekje’-modus ben: Via een gang met de ruimtes voor onder meer houtbewerking (zoals lijkkisten die joden in elkaar moesten zetten voor omgekomen Britten na acties van de Joodse ondergrondse) en de drukpers (voor het maken van officiële Britse documenten, waar de joodse gevangenen er nog wel eens een stuk of wat extra bijdrukten voor eigen gebruik) komen we op de tweede binnenplaats.
Het is direct duidelijk wie hier geëerd worden: Twee meterslange Israëlische banieren trekken direct de aandacht en daartussen hangen de portretten van Meir Feinstein en Moshe Barazani. Exact achter de muur waar hun foto’s hangen, bevond zich hun dodencel. De plek waar de twee zich opbliezen, nadat ze eerder hadden moeten concluderen dat het niet zou lukken om Britse militairen mee te zeulen in hun dood. Voor de muur staat het podium waar een paar dagen eerder de jaarlijkse herdenking is geweest.
We lopen langs de artsenkliniek met een angstaanjagende hoeveelheid medicijnen: één fles met groene en één met rode siroop. Had men klachten over het bovenlichaam, dan kreeg de persoon groene siroop. Bij klachten over het onderlichaam werd de rode versie ingegoten. Of andersom, dat maakte feitelijk niet al teveel uit. Gelukkig wisten/ weten de Britten altijd goed hoe anderen met zieke gevangenen moeten omgaan….
Ik noem het complex onbewust nog steeds wel een gevangenis, maar eigenlijk is het dus een museum. Het museum-idee blijkt vooral als we de Hall of Heroism binnen stappen. Hier hangen de foto’s van verzetsmensen die met satanisch genoegen werden geëxecuteerd, in en buiten Palestina. Ik zie de inmiddels bekende gezichten van Feinstein en Barazani, maar ook de foto’s van de twee Eliyahu’s. De twee die in Cairo werd geëxecuteerd na hun onhandige aanslag op de Britse Lord Moyne.
Dit eerbetoon blijkt de laatste halte voordat we naar de dodencel gaan. Er is daar het nodige volk, dus we wachten even. Ik zie weer dezelfde IDF-recruten die in het begin o zo onverschillig en jolig deden. Nu staan hun ogen anders en luisteren ze naar wat er gezegd wordt over de laatste momenten van Feinstein en Barazani: Geen gegiechel of onderling geklets. Ze kijken zelfs verstoord achterom als ze onze voetstappen horen.
Even later vertrekken de militairen, in stilte. Wat rest zijn de kransen voor Feinstein en Barazani van de eerdere herdenking. Dat we bij de dodencel zijn aanbeland zien we aan de te netjes opgehangen rode overalls (het tenue van de ter dood veroordeelden), inclusief de wat knullig ogende replica’s van de granaat-sinaasappels. Dus dit is de plek waar de twee zich opbliezen. Op de een of andere manier voel ik weinig als ik hun cel zie. De klinisch witte muren of de te opzichtig opgehangen rode overalls lijken het ijskonijn in mij te doen ontwaken. Geen idee, maar indruk weet het niet te maken op me.
Dat ‘gevoelsgebrek’ verdwijnt wanneer ik vervolgens oog in oog kom te staan met de strop. De executie-ruimte is donker en naargeestig. Koelbloedig en losjes hangt de strop te wachten op de volgende joodse ‘klant’. Een klant die trouwens nooit zou komen, want uiteindelijk durfden de Britten het niet aan om joden op te hangen in Jeruzalem. Hen ophangen in hun heilige stad kon mogelijk tot onrust leiden. Daarom gingen de joden op transport naar de kustplaats Akko. Een stad met vooral een Arabische bevolking, die, net als de Britse bezetter, geen probleem zag in het ophangen van joden. Al met al zijn er 100 Arabieren in Jeruzalem door de Britten geëxecuteerd. De Arabieren hadden immers in die tijd vrijwel niets met Jeruzalem.
De werkeloze strop hangt boven een valluik en recht tegenover strop is de tekst opgehangen van het Israëlische volkslied: het HaTikva, De Hoop:
Zolang in het hart, van binnen,
Een joodse ziel levendig is
En naar het oosten, vooruit,
Het oog naar Zion kijkt
Is onze hoop nog niet verloren
De hoop die al tweeduizend jaren leeft
Een vrij volk te zijn in ons land
Het land van Zion en Jeruzalem
Eenmaal buiten, terug in de vrije buitenlucht merk ik dat ik een paar diep ademhaal om die vrije lucht in me op te zuigen. Blijkbaar heeft zo’n verblijf in de gevangenis tòch enig deprimerend effect op mijn gemoed. Of zit mijn gevoel voor dramatiek me weer even dwars? Ik weet het niet. Het is tijd om het museum vaarwel te zeggen. De laaste aanblik is die van een gepantserde wagen van de Britse Mandaats-politie, die achter een boom heel sneaky (Brits) staat opgesteld.
We gaan terug. Terug naar de Nachlaot, eind negentiende eeuw. Terug naar de wijk Mishkenot Yisrael. Terug in de tijd waar Russen en Turken elkaar gruwelijk in de haren vliegen. Die strijd, ver weg van Jeruzalem, blijkt nogal wat negatieve gevolgen te hebben voor de grootse plannen voor Mishkenot Yisrael. Ach ja, het zal eens een keer zonder tegenslagen gaan in de blog. Maar guess what: de Britten bieden uiteindelijk soelaas!
Prachtig geschreven weer. Ik lees ze graag de verhalen. En mooie foto’s ook erbij. Ben benieuwd naar het volgende verhaal.
Dank, dank, dank. De volgende blog gaat weer een stuk verder terug in de tijd…
Mooi vervolg met de tekening van de sfeer. Ook fijn de links naar eerdere episodes, de Hurva Synagoge en de molen van Montefiore. Weer benieuwd naar de volgende aflevering
Dank je wel Anneriek. De volgende keer terug op weg, naar een verder verleden.