Ook in 1877 ettert de economische crisis onverminderd door. Het kopen van relatief dure grond in de directe omgeving van Mishkenot Yisrael zit er niet in. De keuze voor de ‘Bouwers van Jeruzalem’ is vrij pijnlijk eenvoudig: voorlopig geen nieuwe wijken óf gaan we met minder genoegen nemen. De heren kiezen voor het laatste. Het positieve aan deze keuze is dat daarmee de aan te kopen grond stukken goedkoper uitvalt. En eigenlijk is dat het enige voordeel dat ze kunnen verzinnen, maar het niet-bouwen-alternatief is geen optie, want dat zou het heilige ‘bouwvuur’ kunnen doven. Voor mensen met een missie is dat uiteraard ondenkbaar. Die missie besluiten ze een flink stuk verderop Agrippas Street te vervolgen met weinig geld en beperkte wensen. Ze kiezen voor een volstrekt onmogelijke plek met enorme hoogteverschillen, totaal geïsoleerd en op forse afstand van de Oude Stad. Ach ja, je moet wat.
De ambities zijn ondanks de belabberde locatie onverminderd (te) hoog. Het idee is om zeventig woningen te bouwen. De naam van de nieuwe wijk wordt Beit Ya’akov, Huis van Jacob, naar de tekst in de Torah: “Het totaal aantal zielen die tot het huis van Jacob behoorden en die naar Egypte kwamen, was zeventig.” Het zal de lezer van de blogs inmiddels niet meer verbazen dat ook deze ambities vrij snel in rook opgaan, ondanks de heilige tekst. Uiteindelijk komen er niet meer dan 15 huizen. De rest van de grond wordt opgekocht, wachtend op betere tijden. Die betere tijden lijken in 1877 een illusie, want de mensen zijn bepaald niet te porren om in deze desolate omgeving te gaan wonen. Het is een woestenij van rotsen en stenen en de gevaren loeren overal. Overdag zijn dieven actief die de bouwactiviteiten verstoren en ’s nachts maken Arabische rovers uit dorpjes als Lifta de omgeving onveilig. Rampzaliger kan de marketing niet worden.
De paar bewoners die wèl de stap hebben gewaagd naar het afgelegen Beit Ya’akov moeten over gepantserde zenuwen beschikken om daar hun nachten door te brengen. Met enige regelmaat dringen de criminelen binnen. De continue dreiging om oog in oog te komen met bloeddorstige Arabieren resulteert soms tot enorme uitbarstingen van angstkreten en smeekbedes om hulp. Door de eindeloze lange leegte klinken de ijzingwekkende schreeuwen door tot Mishkenot Yisrael, wat bepaald niet om de hoek ligt. Daar beseft men dat men in Beit Ya’akov in nood verkeert. Aangezien de bewoners bepaald geen vechtmachines zijn besluit men vol op de shofars te blazen. De bandieten hebben geen idee wat voor een hels geluid dat is. De klanken gaan zo door merg en been dat de criminelen snel de aftocht blazen.
Heel mooi natuurlijk dat de klanken van de shofar uit een andere wijk de bewoners van Beit Ya’akov min of meer ‘beschermen’. Voor het veiligheidsgevoel en het imago van de nieuwe wijk is het natuurlijk niet al te best. Het continu in angst leven en de geïsoleerde ligging zorgen al snel voor gevoel van eenzaamheid. Kortom, allemaal negatieve ingrediënten die een vroegtijdig en roemloos einde van de wijk kunnen betekenen. De vereenzaamde, gedeprimeerde, sombere bewoners hebben geen cent te makken. Ze wonen daar tegen wil en dank omdat ze simpelweg geen alternatief hebben voor Beit Ya’akov. Potentiële nieuwe bewoners kiezen ervoor om toch nog even in de Oude Stad te blijven wonen. Uitzichtloosheid alom.
Hoe komt het dan dat de wijk er nog steeds is? Blijkbaar is er onderweg toch het een en ander op zijn bibberende pootjes terecht gekomen. Geld blijkt ook hier het beproefde middel om mondjesmaat nieuwe mensen naar Beit Ya’akov te lokken. Eén van de stichters van de wijk is rabbijn Moshe Graf. Iemand die u wellicht nog kent van het succesvolle ultra-orthodoxe Mea She’arim. De man is bepaald niet bang uitgevallen en heeft net als mede-oprichter Yosef Rivlin (daar is hij weer) een missie gemaakt van het bouwen buiten de Oude Stadsmuren. Graf blijkt, in tegenstelling tot de immer straatarme Rivlin, wèl over nogal wat geld te beschikken. Geld dat hij inzet om te voorkomen dat arme gezinnen Beit Ya’akov gaan verlaten, dan wel om arme sloebers te lokken. Ze krijgen ruim de tijd èn financiële steun om hun huis te bouwen. Het geleende geld hoeft niet meteen afgelost te worden. Mocht het na drie verzoeken nog steeds niet lukken dan stopt de financiële ondersteuning ten behoeve van de dagelijkse kosten. Feitelijk houdt dat in dat men dient te vertrekken. Die dreiging moet voorkomen dat mensen dieper in de financiële problemen zullen geraken. Het is meteen duidelijk dat het uitdaging wordt om deze mensen uit de armoede te trekken. Ondertussen werken de nieuwelingen namelijk niet of nauwelijks. Ja, ze bestuderen dagelijks de Torah, maar daarmee redden ze het financieel niet, laat staan dat ze de zachte lening, deels, kunnen aflossen.
Indien u de voorgaande blogs heeft gelezen zal het u wellicht niet enorm verbazen dat ook deze nobele poging mislukt, zoals zoveel gedoemd is te mislukken in die jaren. De kale kippen blijken na geruime tijd nog net zo kaal als bij de start. Het is dan ook een totale illusie dat Moshe Graf van die brave kippen ooit zal kunnen gaan plukken is. Hoe graag ze dat ook zouden willen. Ze hebben simpelweg het geld niet.
Het wordt er allemaal dus niet aangenamer op, zeker niet wanneer na korte tijd al leegstand optreedt. Het voedt de gevoelens van verlatenheid en eenzaamheid nog verder. Jaren later staan er niet meer dan 20 huizen. Gelukkig voor de bewoners hebben ze wel een fraaie synagoge: Beit Yehuda synagoge. Voor deze noeste Torah-studenten een troostvolle gedachte. De notabelen van de wijk bidden bewust in deze synagoge, vooral om aan te tonen dat dit toch ècht een plek is om te wonen, leven en bidden. Maar het vereist wel het nodige lef.
Spreek je over ‘lef’ dan spreek je in dit verband al gauw over Michael Pines. De ‘lefgozer’ die eerder in de wijk Even Yisrael de aartsconservatieve rabbijnen uit de Oude Stad tot razernij en wanhoop wist te drijven met zijn wereldse ideeën over werk en scholing. Ook in Beit Ya’akov hamert Pines op het belang om meer te doen dan alleen Torah-studie. Hij spoort de bewoners aan om verder te kijken en een ambacht of een vreemde taal te leren. Ook hier kijkt men hem meewarig aan, want zulke adviezen hebben de bewoners niet eerder gehoord. Tot een verdrijving van Pines leidt het deze keer niet. Integendeel. Hij is hier een gewaardeerd en prominent lid van de gemeenschap en zijn trouwe bezoekjes aan de synagoge maken van Pines een van hun. Zijn revolutionaire visioenen schrikken niet langer af. Het toont aan dat de furieuze weerstand tegen wereldse zaken langzaam aan het afnemen is. Ja, ik gebruik bewust het woord ‘langzaam’, want ook nu nog zijn er grote groepen gelovigen die walgen van zijn wereldse ideeën. Weerstand die nog verder zal afnemen wanneer na 1882 meer en meer mensen uit Europa richting Jeruzalem trekken: de eerste alliyah.
De keurig onderhouden Beit Yehuda synagoge is min of meer de enige tastbare herinnering uit die eerste pioniers jaren, tezamen met de buurtoven waar in die tijd de thuis geprepareerde maaltijden worden warm gehouden. Naast deze twee gebouwen valt er eigenlijk niet veel meer te bewonderen uit die ‘oertijd’. En laat ik het maar direct zeggen: Eigenlijk valt er sowieso nauwelijks iets te bewonderen of te genieten in deze wijk. Waar alle andere Nachlaot-wijken een schilderachtige stilte uitstralen in geluid en tijd, daar is Beit Ya’akov een pijnlijke uitzondering. Hier dendert het (zware) verkeer dag in, dag uit door de wijk, aangevuld met agressie-opwekkende e-stepjes die overal doorheen scheuren, vrachtwagens die staan te laden en te lossen, omringd door eeuwig claxonerende automobilisten. Verder oogt het vooral vervallen en smerig.
Een pijnlijk voorbeeld van deze visuele treurigheid is de eerder genoemde buurtoven. In Mishkenot Yisrael de buurtoven is omgetoverd tot een aantrekkelijk woon-paleisje, maar hier is deze constructie een smerige sta-in-de-weg. Alsof men ooit is vergeten deze bouwval te slopen. De muren zijn beklad met fantasieloze graffiti en de buurt gebruikt de directe omgeving om van het grove afval af te komen. Eigenlijk staat deze smerige ex-buurtoven symbool voor de staat van de wijk: De paden zijn slecht onderhouden met kuilen, scheuren en losse tegelstukken. Alles straalt totale desinteresse uit. Nu moet ik zeggen dat men wel íets probeert om de boel wat te verfraaien. Op een aantal plekken versieren best wel fraaie graffiti creaties de rolluiken en muren. De bekendste is de magistrale mural die goed vanaf Agrippas Street is te zien. Een metershoog tafereel van diverse buurt- en markt-activiteiten, met het nodige optische bedrog. Een en ander ziet er zeker bijzonder uit, maar ook hier zie je het verval zachtjes aan optreden. Zeg je Beit Ya’akov, dan zeg je verval.
Maar goed, het huidige beeld van drukke straten en enorme bedrijvigheid staat nogal in stevig contrast met de desolate, deerniswekkende omstandigheden uit het begin van de blog. Om de vraag nogmaals te stellen: Hoe is het dan toch gelukt om van Beit Ya’akov een soort van succes te maken, in al zijn lelijkheid? Dat succes kan je gek genoeg met met wat fantasie terugvoeren op de oorspronkelijk dramatische ligging van de wijk, ver van de bewoonde wereld. In de schaduw van de wijk groeit ontstaat een soort ‘verkeersknooppunt’. De enorme leegte blijkt namelijk een prima overstap lokatie voor reizigers die van kustplaats Jaffa naar de Jeruzalem reizen. Hier kunnen ze rustig overstappen op ander vervoer richting de Oude Stad. Het eerste wat bezoekers aan Jeruzalem rond 1880 zien is de wijk Beit Ya’akov. De desolate wijk geeft de reiziger een warm gevoel: ‘We zijn in Jeruzalem!’ Het mag dan wel een foeilelijk visitekaart zijn, het heilige doel is bereikt. Een warm gevoel dat ook anno nu zeer goed voorstelbaar is.
Vanaf hier is het voor passagiers nog even ‘overstappen’ op een ezel, kameel of paard om de laatste kilometers af te leggen naar Jaffa Gate; de toegangspoort tot de heilige Oude Stad. Sommige koetsiers wagen het erop om hun reizigers zonder overstap te vervoeren. Dat blijkt vaak ijdele hoop en ze moeten de klanten beschaamd vragen even uit te stappen om mee te helpen duwen de koets over de keien en kuilen te krijgen. Voor de bemiddelde reizigers is dat toch wel wat vernederend en een pijnlijke kras op hun ego.
Het is met al die overstappers en reizigers die visa versa van Jeruzalem naar de kust reizen een drukte van jewelste. De eersten die daar extra mogelijkheden in zien zijn Arabische boertjes uit omliggende dorpen zoals Lifta. Elke ochtend beladen ze hun ezels met kakelverse producten en trekken richting Beit Ya’akov, aan Jaffa Street. Eenmaal aangekomen zetten ze hun tenten of hutten op en bieden hun groene waar aan. De heen en weer-reizigers slaan ruimschoots in, want de prijzen hier zijn een stuk beter verteerbaar dan in het dure Jaffa en de kwaliteit is prima. Het zijn mensen met geld, en die hebben er geen moeite mee om hier dat geld uit te geven. Er ontstaat langzaam maar zeker een markt voor een dagmarkt, die vrij snel de naam ‘Beit Ya’akov Market’ krijgt. Het is een ongeorganiseerd zooitje waar men het niet al te nauw neemt met voedselveiligheid en hygiene, maar niemand die zich daar druk om maakt. Nog niet.
De grond waarop de Arabische boertjes dagelijks hun fruit en groente aanbieden is van de diverse Beit Ya’akov-eigenaren. Oprichters Moshe Graf en Yosef Rivlin stimuleren boeren en bewoners om hier te komen (ver)kopen. De levendige markt zorgt ervoor dat het uitgebluste Beit Ya’akov langzaam maar zeker zijn eigen functie krijgt in het nieuwe Jeruzalem. Een belangrijk deel van de leegstaande grond is eigendom van de steenrijke bankier Chaim Valero, van de Valero Bank. De man weet als geen ander hoe je commerciële mogelijkheden herkent en moet benutten. Bij de rechtbank krijgt Valero het voor elkaar om het gedeelte van de markt verder commercieel te ontwikkelen. Tot zijn grote genoegen ziet hij de markt verder groeien, zonder dat hij overigens enige huur vraagt van de verkopers. Dat kan potentiële verkopers alleen maar afschrikken. Door de latere groei van andere wijken dijt de markt verder uit en krijgt deze plek de een nieuwe naam die Valero eer aan doet: de Valero Market. In 1924, tijdens het Britse Mandaat, verkoopt Valero een deel van dit land. Permanente stalletjes verschijnen en het volkomen geïmproviseerde karakter verdwijnt geleidelijk, mede onder druk van de Britten die de markt maar een stinkende en smerige boel vinden. De markt krijgt uiteindelijk zijn huidige naam: de Mahane Yehuda Market.
En zo weet Beit Ya’akov zich tòch meer en meer te ontwikkelen, met als aangenaam gevolg dat er nieuwe huizen verschijnen. Bovendien breiden de omliggende wijken zich alsmaar steeds verder uit. Het oergevoel van verlatenheid verdwijnt volledig. Eindelijk. De commercie neemt voor een deel de primaire woonfunctie over, wat vervolgens het aanzien van de wijk verandert. En dat is ook nu goed goed te merken. Zoals het gaat met commerciële stadswijken zijn deze vaak weinig sfeervol, ontberen ze een eigen karakter en zijn na het sluiten van de markt en de winkels vormen ze een plek om te mijden. Zo ook hier.
Het is het ongemakkelijke beeld van het huidige Beit Ya’akov. Een beetje vergeten, over het hoofd gezien door het gemeentebestuur. Een wijk zonder duidelijke eigen verhaal. Beit Ya’akov ligt nu eenmaal daar te liggen, tussen Agrippas en Jaffa Street; roemloos en gezichtsloos. Soms wordt de wijk geen eens opgenomen in de lijst van wijken die gezamenlijk de huidige Nachlaot vormen. Logisch, want er is immers amper iets te zien, behalve dus die luidruchtige auto’s en vrachtwagens. Geen professionele gids die zijn volgers hier doorheen zal zeulen. Maar als ik al die aspecten vanuit een ander perspectief bekijk, zou ik kunnen stellen dat Beit Ya’akov binnen de Nachlaot een volstrekt uniek karakter heeft. Op geen enkele andere plek is er deze hectiek, herrie en lelijkheid. Alles draait hier om de handel, vooral dankzij het succes Mahane Yehuda Market, die allang niet meer bij Beit Ya’akov hoort. De markt die soms anderen weet te inspireren.
In 1955 ziet een jongetje het levenslicht in de Hashikma Street, in hartje Beit Ya’akov. Nu is dat op zich geen opzienbarende mededeling, want er worden in dat jaar wel meer jongetjes geboren. Echter, zijn levensloop is bepaald niet standaard. In het krappe huisje groeit de kleine druppel op met vijf andere kinderen. Het huis heeft slechts één kamer en de keuken en badkamer moeten ze delen met andere bewoners. Wanneer de druppel verwordt tot een dienstplichtig militair gaat hij op een dag met zijn moeder naar de Mahane Yehuda Market. Daar ziet hij hoe stuitend onbeschoft een marktkoopman zijn moeder behandelt. Hij merkt dat zijn moeder geraakt wordt door het wangedrag van de hork. Deze treurige ervaring raakt ook haar zoon. Die vormt op dat moment zijn levensdoel: ‘Dit mag nooit meer gebeuren. Na mijn diensttijd ga ik het goede voorbeeld geven op de markt. De consument moet centraal staan.’ Ondertussen heeft hij ook gemerkt dat de prijzen op de markt veel te hoog zijn. Er blijft in zijn ogen te veel aan de strijkstok hangen. Het wordt tijd om de boel flink op te schudden.
Na zijn diensttijd neemt hij de opslagplaats over van zijn grootvader. Hij knapt de boel op en in 1976 start hij zijn eerste winkel. De directe omgeving, klanten en concurrenten, krijgen te maken met een totaal ander type ondernemer. Hij verkoopt zijn groenten tegen groothandelsprijzen. Klanten blij, concurrenten bevreesd. Klanten trekken maar al te graag naar de jonge, zeer klantgerichte ondernemer. Maar daar blijft het niet bij. Na nog geen drie maanden richt hij zich tot de leveranciers van de groothandel en koopt direct bij hen in. Zijn prijzen dalen nog verder. Klanten nòg blijer, concurrenten nòg bevreesder. Die bangige, afwachtende concurrenten hebben ondertussen de strijd verloren, want Israëls eerste discounter is geboren. Daarna is hij niet meer te stuiten. Inmiddels is hij eigenaar van een van de grootste supermarkt ketens in Israel, staat hij met zijn bedrijf op de beurs genoteerd en heeft zijn eigen telecom- en luchtvaart onderneming. Zijn naam: Rami Levy. Hij vernoemt zijn imperium naar zichzelf èn de straat waar hij is geboren en begonnen: Rami Levy Hashikma Marketing.
In Hashikma Street is de ex-opslagplaats/ eerste winkel, waar het in 1976 allemaal begon, verorden tot een soort monument. Als we op een dag, na een tijdje doelloos rondzwerven in zijn straat belanden zien we net de deur open gaan van die eerste winkel. Een haastig mannetje komt toevallig naar buiten. Met gulzige ogen en smekende stem vragen Anat hem of we even binnen mogen kijken. We zijn namelijk nogal nieuwsgierig naar de oer-geschiedenis van deze tycoon uit Bei Ya’akov. Het mannetje kijkt ons aan met een peilende blik, alsof hij denkt dat we hem in de maling nemen, dan wel dat we geen benul hebben wat we eigenlijk vragen. Terwijl hij de deur met de enorme beeltenis van Rami Levy op slot doet lijkt hij zonder iets te zeggen weg te lopen. Anat probeert zijn aandacht nogmaals te vangen. “Mogen we even binnen kijken?”, vraagt ze, een beetje tegen beter weten in. “Joh, waarom zou je”, zegt het mannetje, nu wat meer met een open blik, alsof hij beseft dat we oprecht geen benul hebben, “er is binnen verder helemaal niets te zien. Het is gewoon nog steeds een opslagplaats. Daar aan de overkant is een gewone winkel.”
Nou ja, dan maar naar de winkel om meteen wat souvenirs te kopen. Rami Levy heeft immers de lelijkste en meest opvallende boodschappentassen van het land: in schreeuwend roze. Zo’n beetje iedereen zie je in Israel met die foeilelijke tassen lopen. Mocht je in Nederland dergelijke gedrochten bij de supermarkt zien dan is zeer waarschijnlijk Anat boodschappen aan het doen.
Maar laat ik het verder niet over boodschappen hebben. Het is tijd om opnieuw Agrippas Street over te steken waar de bouw van de volgende wijk start. Alle remmen gaan nu los. De ene na de andere wijk wordt gebouwd. De eerste is Ohel Moshe. Een blog met de kernwoorden: entertainment, president, toneelstuk, Netflix.
Mooie apotheose de eigenaar van de beroemde discounter geboren in Beit Ya’akov! Ook prachtige foto’s stuk voor stuk.
Het is een wijk met een totaal eigen karakter, mede door al die ‘handeldrijverij’. De volgende heeft een totaal ander karakter, waar het ‘discounter-gevoel’ heel ver te zoeken is.