Mensen zitten onderuit gezakt op een bank wat te dutten in de namiddag zon. Anderen lezen de krant of een boek, een ander heeft zijn ezeltje meegenomen en zit rustigjes de omgeving te schilderen en weer een ander zit onder een boom wat in het wilde weg te tokkelen op haar gitaar, om vervolgens vast te stellen dat de weg naar succes heel erg lang zal worden. Even verderop trappen knulletjes tegen een bal die bijna in de weelderige bougainville eindigt. En terwijl ik zo om me heen kijk , hoor ik een voor de Nachlaot niet alledaags geluid: Het getjilp van vogels. Ik zie ze niet, maar ik hoor ze overduidelijk. Het audiovisuele contrast met de hectiek van Beit Ya’akov kan bijna niet groter. Dit is het kalmerende decor en de soundtrack van de volgende wijk: Ohel Moshe (de Tent van Moshe).

Het is hier, sta mij een woord toe dat ik nooit niet eerder heb gebruikt, lommerrijk. Precies zoals de founding fathers van de Ohel Moshe het ooit hebben bedoeld.
In 1882 zit de spirit om te bouwen er inmiddels weer goed in. De noodzaak om de draad toch weer op te pakken is gigantisch. Men heeft simpelweg geen andere keuze, want de bevolking groeit onverminderd door en al die mensen moeten toch ergens wonen, zeker nu er vanuit Europa steeds meer woningzoekers bijkomen. De Britse miljonair Sir Moses Montefiore is zich daar als geen ander al lange tijd bewust van. In eerdere blogs was hij de grote aanjager om buiten de overbevolkte Oude Stad te gaan wonen. Met Mishkenot Sha’ananim stichtte hij de allereerste wijk in 1859. In de tussenliggende jaren zit de oude Brit bepaald niet stil en bezoekt regelmatig Jeruzalem, zolang zijn lichaam het toelaat. Met de bedoeling om ook na zijn dood de bouwvaart erin te houden wordt in 1874 het Moses Montefiore Testimonial Fund opgericht. Ter ere van zijn negentigste verjaardag.

Joodse middenklasse gezinnen kunnen aankloppen bij dit fonds voor hulp. Het fonds verschaft lange termijnleningen, rentevrij. Na de financiële crisis wenden meer en meer bouwers zich tot dit fonds. Op geen andere plek is dit mogelijk tegen zulke aantrekkelijke voorwaarden. De Ashkenazische gemeenschap (joden uit Oost-Europa) is een van de eerste die geld weet los te weken voor de bouw van hun wijk, pal naast Mishkenot Yisrael. Ze gaan hun nieuwe wijk Mazkeret Moshe noemen. De Sefardische joden (uit Zuid-Europa) krijgen lucht van deze deal en voelen zich direct achter gesteld. Ook zij dienen razendsnel hun plannen in bij het Londense fonds. In Jeruzalem krijgen ze alsmaar de handen niet op elkaar voor hun bouwplannen. Tegenstanders zien die als een poging om meer invloed te krijgen op de stedelijke ontwikkelingen en daar zijn de beoordelaars van hun plannen (vaak Ashkenazim) bepaald niet happig op. In Londen is men echter niet zo hypergevoelig voor die lange tenen en worden de plannen nuchter en zakelijk beoordeeld. De goedkeuring laat niet lang op zich wachten en de Sefardische joden gaan direct aan de slag met hun wijk: Ohel Moshe. Inderdaad het ‘Moshe’ in beide nieuwe wijknamen is bedoeld om Montefiore te eren.

In de zomer van 1882 start de bouw. Het Fonds financiert ongeveer 70% van de bouwkosten voor een periode van vijftien jaar. De tijd dat goedwillende rabbijnen zich in het ene financiële drama na het andere storten is voorbij. Het fonds zit er bovenop en de regels zijn duidelijk. Financiële degelijkheid overgoten met de voor de doelgroep onmisbare dikke messianistische saus blijkt een recept voor succes. Ook de meer zakelijk ingestelde types zien heil in dit nieuwe avontuur. De sefardische bankier Chaim Valero besluit in Ohel Moshe neer te strijken. En als ik nu hier zo rondloop kan ik me goed voorstellen dat je als topbankier hier graag wil wonen. Hier bouwt men niet lukraak zonder enig idee of plan. Dat is iets dat het Montefiore Fonds niet wil. Het oog wil immers ook wat en daarom laat het Fonds een architect het hele bouwplan opstellen. Met speciale aandacht voor detail en ruimte. Leefbaarheid zouden we dat nu noemen. Ruim 12% dient volgens het Fonds publieke ruimte te worden. Waar de andere wijken volgerommeld zijn met woningen, ovens, synagoges en scholen is er in Ohel Moshe heel veel plek voor bloemen, planten, bomen en parkjes. Aan de regels valt niets te versleutelen, met alle positieve gevolgen voor het heden. Ruimte en de Nachlaot gaan zelden samen, maar hier dus wel.

In het licht van alle vorige blogs zou dit ongeveer het moment zijn om aan te kondigen dat na de hoopvolle bouwstart de boel min of meer tot stilstand komt. Het lijkt immers een vast bestanddeel te zijn geworden in de blogs. Daar is in Ohel Moshe geen sprake van. Sterker nog, de doelstelling om 110 huizen te bouwen wordt vrij makkelijk gehaald. Wat drie jaar eerder nog een kale, woeste en nutteloze omgeving was, is verworden tot een plezierige woonomgeving. De huizen staan in die tijd in een keurig vierkant opgesteld die allemaal uitkomen op de centrale binnenplaats, de courtyard. De buitenkant is een lange muur zonder ramen, want ondanks alles blijft de omgeving er nog steeds eentje van het vijandige soort. Vanaf het huidige Agrippas Street is deze ‘verdedigingslinie’ duidelijk zichtbaar.

Het dagelijks leven speelt zich min of meer af achter de muren van de zeer ruime binnenplaatsen. Een beetje dus het leven in de Oude Stad achter de stadsmuren. Er is in Ohel Moshe vaak een bakkerij, een schooltje en de onvermijdelijke waterput. Die put groeit uit tot de centrale ontmoetingsplaats waar bewoners op de hoogte blijven van het wel en wee van de andere bewoners. Een ietwat abstracte omschrijving voor het woord ‘roddelen’. Behalve dan voor de boodschappen is er eigenlijk geen reden om je eigen binnenplaats te verlaten. Hier kan je alles vinden voor de dagelijkse behoefte. In dat kader mag uiteraard een synagoge niet ontbreken. Er verschijnen er diverse in de wijk en allemaal voorzien van hun eigen buurtoven.

Een aantal synagoges is inmiddels verdwenen, maar de oudste is nog steeds aanwezig. Het is een kleine synagoge die de aandoenlijke naam The Great Synagogue “Ohel Moshe” krijgt. Je moet er wel wat voor over hebben om binnen te komen, want de synagoge zit op de eerste verdieping. Eenmaal binnen is de beloning direct zichtbaar: Het interieur kan je op z’n minst bijzonder noemen. De kleuren van de verlichting en de wandversieringen zorgen voor een bijna psychedelische ervaring. Ik gebaar naar onze ‘bewaker’ dat het een mooie synagoge is, maar de man kijkt wat glazig door me heen. Het geluid van de biddende mannen blijft mooi hangen binnen de kleine ruimte. De buitenwereld lijkt hier heel ver weg. Alleen door een zijraam heb ik zicht op die buitenwereld.
Geheel in lijn met mijn onschuldige inborst maak ik een foto door het raam, dat trouwens best wel een poetsbeurt verdient. Nog voordat ik de foto heb gemaakt briest onze bewaker dat dit ab-so-luut niet de bedoeling is. Ik wend me kalmpjes tot de beste man, in de ontspannen veronderstelling dat ik dit wel kan uitleggen. Dat blijkt een inschattingsfoutje van mij te zijn. Zijn ogen stralen diepe minachting uit. Het lijkt een kwestie van seconden voordat er rond zijn mond een schuimkraag van woede zal verschijnen. “Dit is een synagoge! Daar maak je geen foto’s met camera’s die de rust verstoren! Dit is een heilige plek!”, briest de man. Uiteraard ben ik de eerste om huisregels te respecteren, maar zijn reactie doet bij mij een lichtelijk minachtende grijns op mijn gezicht verschijnen. Terwijl Anat zich subtiel afzondert en in het Nederlands haar gevoelens wat minder subtiel kenbaar maakt, probeer ik het toch nog even bij onze bewaker: “Maar, ik neem een foto naar buiten toe. Niet van de gelovigen”. Hij weigert me nog langer aan te kijken. “Geen foto’s!” Met heftige armgebaren onderstreept hij zijn bevel. Terwijl de man zijn finest hour beleeft om autoriteit uit te stralen, zie ik dat Anat ondertussen een foto heeft gemaakt van het portret van Moshe Montefiore. “Is de foto gelukt?”, vraag ik haar. Op het display toont ze het geslaagde resultaat. Ik glimlach naar mijn bewaker, die mijn glimlach niet gelijkwaardig retourneert.

Hoe dan ook is het interieur heel mooi, zeker met de lampen aan, terwijl het langzaam donker wordt buiten. Mijn vingers popelen om toch de sluiterknop te beroeren, maar dat is bij deze hyper alerte bewaker ondoenlijk. En ach, het zijn blijkbaar de huisregels, terwijl ik op internet zat foto’s heb gezien. De man kijkt ons niet aan, maar vanuit zijn ooghoeken ziet hij alles. Heel even richt ik de lens op het interieur en direct is daar weer die verwoestende blik. De de camera inmiddels netjes uitstaat beseft hij niet. Helaas, dan maar de omgeving in me opzuigen, in plaats van dit eindeloze spel te spelen. De gelovigen hebben ondertussen geen enkel besef van onze aanwezigheid. Ze zijn allemaal druk bezig met hun gebed. Het geroezemoes met is heel rustgevend.
Een oude man slaat stram en moeizaam zijn gebedskleed goed om zich en opent zijn gebedenboek. Ondanks zijn stevig doorgezakte voeten weet hij zijn evenwicht te behouden. Hij lijkt helemaal in zijn gebedsrituelen op te gaan. Dan klinkt opeens vanuit zijn broekzak zijn mobiele telefoon. Het apparaat staat duidelijk niet op stil, maar op maximaal. Door de synagoge en over de hoofden van de gelovigen klinkt snoeihard AC/DC met ‘Highway to Hell’. De gebelde man geeft geen enkele blijk van ongemak of schaamte. Met een verschrompeld handje onderbreekt hij het gebulder van AC/DC: “Ja, hoi met mij. Ik ben nu even in gebed. Ik bel je straks terug. Doei”. Hij slaat zijn gebedskleed weer goed om en gaat verder waar hij was gestopt. Alles op een vanzelfsprekende manier. Anat en ik kijken elkaar wat hoofdschuddend aan (nee, niet headbangend) en kunnen onze lach amper bedwingen.
We zien de biddende oude baas en kunnen ons totaal niet voorstellen dat hij een AC/DC-fan is. Laat staan dat hij zèlf deze ringtone erop heeft gezet. Normaliter gebruikt men hier namelijk vooral de ‘koshere’ telefoon, een apparaat puur om te bellen en zonder foute verleidingen. Waarschijnlijk is zijn achterkleinzoon leuk bezig geweest.

Eén persoon is echter totaal niet geamuseerd. Onze bewaker ziet de humor er totáál niet van in. Bij het horen van de telefoon knipperde hij even ongemakkelijk met zijn ogen, die nu nog donkerder staan. Hij kijkt onverminderd strak voor zich uit. Zijn houding straalt sinds de rust doorbrekende AC/DC-klanken iets uit van: ‘Ik hoor niet bij en ik wil hier niet zijn.’ Zijn inwendige woede lijkt zich nu vooral te concentreren op die ene persoon. Een klein teken van ontdooiing komt er pas als we de man o zo vriendelijk bedanken en gedag zeggen. Onze bewaker gunt ons een kort knikje. Ondertussen nemen wij niet de Highway to Hell, maar de trap naar beneden, terug naar de bewoonde wereld. Gek genoeg komen we onze ex-bewaker een week later tegen in de wijk en daar groet hij ons meer dan vriendelijk. Bíjna als oude vrienden.
Op zich wel jammer dat we lang niet alles hebben mogen zien in deze Grote Synagoge, want ondanks de beperkte oppervlakte heeft deze synagoge maar liefst 16 Torah-rollen, waarvan er eentje stamt uit het jaar 1841, geschreven in Iran. De grote Montefiore deed die rol ooit cadeau, maar die bevat zo enorm veel zilver dat deze rol amper te tillen valt. Natuurlijk hadden we onze broodmagere kleine Grote Bewaker kunnen vragen ons dat zilveren gevaarte te laten zien, maar iets in me zegt dat hij op zijn geheel eigen wijze dit verzoek vriendelijk had afgewezen. Het is helaas niet anders en hopelijk in de toekomst treffen we een echte ambassadeur voor deze Great Synagogue “Ohel Moshe”.

Onder het gebedshuis werpen we nog een afscheidsblik op de voormalige buurtoven. In de beginjaren van Ohel Moshe is dit de enige plek om Shabbat-maaltijden warm te houden. Terwijl de hongerige gelovigen boven bezig zijn met hun gebeden, staat beneden de maaltijd te pruttelen. Na een tijdje verspreiden de geuren zich omhoog, richting de gebedsruimte. En als die ruimte zich heeft gevuld heeft met etensgeuren slaat het ongeduld bij de gelovigen toe. Ze dringen bij de rabbijn erop aan om alsjeblieft wat vaart te maken, omdat de geur van het voer hen tot hongerige wanhoop drijft. Maar ja, dat is wel het laatste wat je aan een rabbijn-in-actie mag vragen en dus moeten de mannen de verleidingen van culinair genot zien te weerstaan, ‘zelfs’ de mannen van de Ohel Moshe Synagogue.

En nu ik toch in een feeststemming ben vervolg ik de komende blog in dezelfde, voor mijn doen, jolige stemming met Ohel Moshe als het kloppende culturele hart van de Nachlaot.
Mooie luchtige comlumn waardoor 1881 ineens dichtbij lijkt!
Dank je wel. Het is daar inderdaad heel goed ontspannen toeven, terwijl ‘de grote stad’ enorm dichtbij is.