Shabbat nadert. Een bepaald èn vertrouwd soort stilte daalt neer over de stad. Het luidruchtig hysterische verkeer komt meer en meer tot rust. Het openbaar vervoer trekt zich, bijna ongemerkt, terug in de garages. Een enkeling loopt nog over straat. In versnelde pas, want men wil thuis zijn voordat shabbat begint. De energie, die altijd hier in de lucht hangt, neemt af. Het is een aangename rust. Plotseling is daar het schaamteloos snoeiharde geluid van een toeterachtig iets. Het volume is zodanig dat een groot deel van de stad die toeter kan horen, móet horen. Een minuut lang, maar het voelt een soort van eeuwigheid. Na een tijdje nestelt het geluid van de indringende toeter zich tussen mijn schedel en fontanellen. En als na exact minuut die hectische herrie voorbij is merk je de stilte pas goed. Iedereen is thuis. Winkels en restaurants zijn dicht. Vervoer ligt plat. Shabbat gaat nu ècht officieel beginnen. Je kan letterlijk de klok erop gelijk zetten.

De bron van de rustverstoorder is te vinden langs Jaffa Street, in de wijk Mahane Yehuda. Daar staat een van de meest opvallende gebouwen van Jeruzalem. Het is de Zoharei Chama synagoge, losjes vertaald als de ‘Eerste zonnestralen’. Bovenop het dak staat de luidruchtige bron van alle herrie: een multi-surround toeter installatie die iedereen van op de hoogte brengt dat Shabbat gaat beginnen. Het is tegenwoordig eigenlijk onmogelijk dat je niet weet het laat Shabbat start. Overal staat immers aangegeven hoe laat hier in Jeruzalem shabbat begint en eindigt, van alle kranten tot in het zakje shabbat-kaarsjes dat een immer lachende dame de gehele vrijdag gratis verstrekt op de markt tot aan aankondigingen op lantaarnpalen.
Hoe anders is dat vóór 1900. In die tijden beklimmen orthodoxe Joden de top van de Olijfberg, of een andere heuveltop in de omgeving. Hun taak is om de tijden van zonsopkomst en -ondergang te vast te stellen. Vaak via onder meer rooksignalen kunnen gelovigen dan zien wanneer het tijd is voor gebed of, zoals op een dag als vandaag, om de kaarsen voor shabbat te ontsteken. Kortom, een nogal omslachtige bedoening. Dat het zo omslachtig is en nogal belastend kan zijn op regen- of sneeuwdagen neemt men voor lief. Zo gaat het immers al eeuwen, dus men weet niet anders, laat staan dat men beter weet.

Toch zijn er gelukkig mensen die het hun geheel eigen manier beter denken te weten. Mensen die op een obsessieve manier op zoek gaan naar een oplossing. Ze gaan helemaal op in allerlei technische vondsten en komen dan uiteindelijk met iets waarbij de normale sterveling maar moeilijk kan bevatten waar zo’n iemand mee bezig is geweest. Zonder al teveel fantasie reken ik mezelf tot de radicale kern van die normale stervelingen.
Een zo’n obsessieve uitvinder is de selfmade vakman Moshe Shapiro uit de ultra-orthodoxe wijk Mea She’arim. Als sinds zijn jonge jaren is hij gefascineerd door het fenomeen zonnewijzer (sundial). Dag in, dag uit zit hij met zijn neus in de boeken om te doorgronden hoe de oude meesters zo’n zonnewijzer maakten. Stukje bij beetje doorgrondt hij de materie en uiteindelijk durft hij zijn eigen versie te gaan maken. Eentje die de juiste tijd aangeeft. Men wil immers exact weten hoe laat men het ochtend-, middag- en avondgebed moet beginnen en hoe laat die kaarsjes dienen te worden aangestoken.
De zonnewijzer wijst de tijd aan met de zonnestralen, waarbij de schaduw van de ‘wijzer’ mee verandert met de lichtinval. Drie maal daags geeft de schaduw daarmee de correcte tijd aan voor de gebeden. En de zon/ schaduw kunnen immers nooit achterlopen. Wellicht een wat knullige uitleg, maar die komt dan ook mijn hand, vandaar.

In 1906 koopt de Amerikaanse rabbijn Levy het gebouw aan Jaffa Street en hij geeft Shapiro de opdracht een zonnewijzer te maken voor deze synagoge. Hij gaat direct aan de slag. Niet dat deze in een vloek en een zucht is aangebracht . Zoals een echte vakidioot betaamt gaat hij zorgvuldig te werkt. Het plannen, kalibreren, controleren en meten duurt drie jaar. Maar uiteindelijk in 1908 heeft Jeruzalem eindelijk een zonnewijzer van formaat erbij: over de gehele vijf meter breedte van de synagoge. Daarboven hangt hij later ook twee klokken. Klokken die ook simpele zielen snappen. Eentje toont de Europese tijd (GMT) en de andere toont de ‘Arabische’, lokale tijd. Iedereen in Jeruzalem is zeer te spreken over Shapiro’s werk. Een golf van fierheid trekt door de stad en de nieuwe wijk Mahane Yehuda krijgt hierdoor een perfect oriëntatiepunt. De inwoners noemen het al gauw de ‘Sundial Building’, en dat is nog steeds zo. De bouw van het hele complex gaat trouwens ook niet rap. Rabbijn Levy is er in etappes mee bezig tussen 1908 en 1917.

De blijheid blijft echter niet beperkt tot de joodse bevolking. De Arabieren zijn ook onder de indruk wat die bescheiden klokkenmaker Shapiro heeft gebouwd. Ze zitten immers met hetzelfde ‘probleem’ om de juiste tijd te bepalen voor de gebeden. Dat willen ze ook! Een leidende figuur binnen de moslimgemeenschap besluit om bij Shapiro te gaan buurten. Een bezoekje met grote, persoonlijke gevolgen voor Shapiro. De sheik komt met een verzoek dat Shapiro lichtelijk Spaans benauwd maakt. Zijn islamitische gesprekspartner maakt hem namelijk duidelijk dat hij ook een zonnewijzer wil voor zijn moslim onderdanen van de Oude Stad. Die moet komen bij de Dome of the Rock. U weet wel dat gezichtsbepalende heiligdom (géén moskee) met de goudkleurige koepel. Gebouwd bovenop de resten van de Joodse Tempel, op de Tempelberg. En dat is een van de redenen van Shapiro’s benauwdheid. Bij rabbinaal verbod is het namelijk niet toegestaan als jood de heilige Tempelberg te betreden. Aan de andere kant is het verzoek van de prominente sheik direct al ter zijde te schuiven min of meer zelfmoord. Shapiro kent de extreme gevoeligheden. Bovendien streelt het hem dat de sheik toch maar mooi hem heeft gekozen en niet een van de vele Arabische vakmannen. Kortom, een dilemma doemt op.

De Arabische leider is in een empathische stemming en voelt haarfijn de gevoeligheden aan bij Shapiro. Hij nodigt de joodse vakman uit om samen met hem naar te gaan naar de Oude Stad om eens ontspannen te kletsen. De wandeling door de oude steegjes wordt in verwarring gade geslagen door de Arabieren. Ze snappen er niets van dat hun leidsman in hun wijk gezellig keuvelend met een jood loopt te praten. ‘Praten met een jood! Dat kan simpelweg niet.’ Ze gaan ervan uit dat ze zich vergissen en kust menig Arabier de zwarte jas van de jood.
In zijn paleis komt de sheik direct tot zaken. Hij zet de onwennige klokkenmaker stevig onder druk. Zijn verzoek is best wel simpel: ‘Wil je voor de Dome of the Rock een zonnewijzer maken?’ Shapiro’s hoofd is niet bij machte met een antwoord te komen en vraagt hem twee dagen bedenktijd. Zijn potentiële opdrachtgever heeft daar geen probleem mee. Na afloop van het ongemakkelijke gesprek gaat Shapiro linea recta naar rabbijn Chaim Sonnenfeld. Hij is de onbetwiste leider ultra-orthodoxe gemeenschap in Jeruzalem. Sonnenfeld staat bekend om zijn onbuigzame rechtlijnigheid, zijn vurige anti-zionisme, maar ook door een bijzonder soort creativiteit in het oplossen van problemen. Soms gaan creativiteit en onbuigzaamheid samen. Ook al kan mensen tot wanhoop drijven met zijn rechtlijnige gedrag en opvattingen, toch is Sonnenfeld een persoon met een enorm aanzien en respect. Ook bij de Arabieren.

De rabbijn hoort in alle rust de behoorlijk paniekerende Shapiro aan. Hij merkt dat de arme man het even totaal niet meer weet. “Wat moet ik doen?”, vraagt hij de rabbijn, bijna smekend. Deze is echter niet van het geven van pasklare antwoorden en komt, naar goed joods gebruik, met een aantal wedervragen en gestes. Shapiro moet eerst even kijken of hij misbruik kan maken van de spreekwoordelijk Arabische gierigheid door een astronomisch bedrag te vragen. Zo hoog dat de sheik dat onmiddellijk zal afwimpelen. En als dat niet werkt dan moet Shapiro de principiële kaart spelen: het verbod om als jood de Tempelberg te betreden. Hij kan moeilijk de Torah wetten met voeten treden. De sheik moet dat als geen ander begrijpen.
Twee dagen later verschijnt de getormenteerde Shapiro weer voor de ontspannen lachende sheik die de kwelling door lijkt te hebben. “En?”, is zijn ultra korte beginvraag. Shapiro probeert zo zelfverzekerd over te komen en noemt het belachelijk hoge bedrag op een vanzelfsprekende manier. Hij is toevallig wel de beste in zijn werk. De sheik verblikt of verbloost totaal niet na het horen van het bedrag. Zonder iets te zeggen loopt hij naar zijn brandkast en zet twee enorme zakken met geld op tafel. Shapiro is even slag, want zoveel geld heeft de arme vakman nog nooit gezien. “Alsjeblieft. Allemaal voor jou. En als je het niet genoeg vindt dan heb ik nog een paar zakken extra staan voor je. Zeg het maar.” Het is duidelijk dat de financiële optie jammerlijk heeft gefaald.
Op naar optie twee, de ‘nucleaire’/ principiële optie: “Nou”, zegt Shapiro die zijn ogen aardig op de bal weet te houden en zich niet laat verleiden door die zakken met geld, “er blijft het principiële punt; dat ik niet op de Tempelberg mag komen.” De sheik lacht nu minder en lijkt zijn punt te begrijpen. “Aan welke rabbijn heb je dat advies gevraagd?” Bij het noemen van de naam van Sonnenfeld knikt de sheik respectvol instemmend: “Ik ga wel even met Rabbijn Sonnenfeld praten. We gaan een oplossing voor je vinden. Komt goed.”

Nog meer over de rode trekt Shapiro opnieuw naar Sonnenfeld. Het lijkt erop dat beide opties dus niet gaan werken. Hoe gaat de rabbijn reageren en heeft hij wellicht een briljante oplossing voorradig? Shapiro vertelt hem met trillende opgewonden stem van de enorme hoeveelheid geld die hij kreeg aangeboden van de sheik. De rabbijn, die zelf niets om geld geeft en dus ook niet koud of warm wordt van forse bedragen, luistert rustig naar hem en vraagt zakelijk: “En”, begint Sonnenfeld, “vind je al dat geld een prettig vooruitzicht? Zo ja, dan moeten we een uitweg verzinnen om je toch op de Tempelberg te krijgen. Zeg het maar, dan kunnen we wat uitwerken.” Tja, en opnieuw weet Shapiro niet wat hij moet zeggen of doen. Een helder direct antwoord van de rabbijn zit er opnieuw niet in. Voor de verandering vraagt Shapiro of hij er nog een nachtje over mag slapen. De rabbijn maakt een instemmend gebaar.
De volgende dag na een slapeloze nacht vervolgen beide heren hun gesprek. “En?”, begint Sonnenfeld voor de verandering. Shapiro toont nu geen twijfel. Hij recht zijn rug en zegt zonder trilling of wat dan ook in zijn stem: “Ik ga die zonnewijzer op de Dome of the Rock niet bouwen. Nooit! Al maakt de sheik mij miljonair!” Sonnefeld zwijgt en kijkt Shapiro strak aan en daarna rollen de tranen over zijn wangen in zijn witte baard. Iets wat hij vaker doet in reactie op zoveel rechtlijnige zuiverheid van arme mensen. Hij zal het verder definitief afhandelen met de sheik.

De wijze heren spreken elkaar een dag later. De rabbijn neemt in het gesprek direct het heft in handen. Sonnenfeld vertelt hem dat een bezoek aan de Tempelberg tegen de regels van zijn geloof ingaan. En dat de hooggeachte sheik dat zal begrijpen, aangezien dergelijke regels ook binnen de islam gelden. De sheik hoort hem in berustende stilte aan, en knikt instemmend. Inderdaad heeft de islam ook dergelijke regels. Hij beseft dat hij Shapiro’s zonnewijzer op zijn vermogende buik kan schrijven.Vol wederzijds respect nemen de mannen afscheid van elkaar. De sheik druipt in stilte af richting de Oude Stad. Pas jaren later verschijnt bij de Dome of the Rock een bescheiden, vrijwel onzichtbaar zonnewijzertje boven een van de zuilen.
Hoe dan ook, Moshe Shapiro komt hier mooi mee weg, zou je zeggen. Die kan eindelijk opgelucht ademhalen en rustig verder leven. Niet dus. Als de Arabieren horen van zijn weigering het aanbod te accepteren van de door hen aanbeden sheik, ontploffen ze van woede. Iets met eergevoel en zo. Dit is een belediging van de islam die slechts één antwoord vereist. Anno nu weten we waartoe dat leidt en zo ook in Ottomaans Palestina: schuimbekkende massa’s gaan op zoek naar Shapiro. Of beter: op zoek naar diens hoofd.
Shapiro voelt de bui al direct hangen. Hij ontvlucht meteen zijn geliefde geboortestad. Dit mede op advies trouwens van de sheik zelf die zijn besluit respecteert. Uiteindelijk zal hij de rest van zijn leven in Petah Tiva wonen. Nooit meer zal hij Jeruzalem terugzien. In 1969 overlijdt hij in zijn alternatieve woonplaats, in een vervallen huisje met amper meubels, maar des te meer troep. De eenvoudige klokkenmaker ligt begraven op de Olijfberg, ‘uitkijkend’ over zijn Jeruzalem. De tekst op zijn grafsteen is net zo sober als Moshe Shapiro zelf: “Hier ligt een bescheiden en verfijnd mens, die zonnewijzers bouwde in Jeruzalem en Petah Tikva.”

De jaren daarna keert de rust terug rond de Sundial. Dat wil echter niet zeggen dat de synagoge verder een kabbelend bestaan leidt. Er zijn immers meer bedreigingen dan boze, gepikeerde, ‘langtenige’ moslims. In 1922 wordt duidelijk dat de oorspronkelijke uitkijktoren nogal gammel is en mogelijk bedreiging vormt voor de bidders onder die toren. Het ding wordt afgebroken. Vijf jaar later bezwijkt de bovenste verdieping onder invloed van een zware aardbeving. De Sundial verliest meer en meer zijn uitstraling.
In 1940 wordt het allemaal nog een stuk erger. Een forse kortsluiting teistert de Sundial met een brand tot gevolg. De gehele bovenverdieping staat in lichter laaie en Torah-rollen gaan in vlammen op. Het ooit zo trots ogende gebouw met de eeuwige ‘glimlach’ slijt zijn jaren als een ongelukkig ogend lelijk eendje. Totdat in 1980 de gemeente Jeruzalem de synagoge grotendeels in zijn oude glorie herstelt. De Zoharei Chama Synagogue is eindelijk weer het vertrouwde baken voor Jaffa Street en de wijk Mahane Yehuda. Met het luide gejank van de daktoeters als symbool.

De ingang tot de synagoge staat in geen verhouding tot het intimiderende getoeter. Deze is bescheiden en je loopt er makkelijk aan voorbij. Iets wat me wel vaker opvalt aan synagoges in Jeruzalem: geen schreeuwende, pompeuze of bling-bling ingang. Nee, liever een piepende, krakende deur. Vandaag staat de deur open, en het lijkt alsof de laatste bezoekers de synagoge verlaten. We kijken voorzichtig of er binnen iemand aanwezig is. Een man kijkt ons gericht aan. “Shalom. Kan ik wat vragen?”, vraagt Anat. De man geeft geen krimp en loopt onverstoord verder met zijn gebedenboek in zijn handen. Ach ja, we zijn inmiddels wel gewend aan de ietwat lompe, onverschillig ogende omgangsvormen in Israel.
Even later komt een oudere man met prikoogjes naar ons toegelopen. “Ik hoorde dat jullie een vraag hadden?” Ja, het blijft af en toe moeilijk om de daadwerkelijke eerste reactie goed in te schatten. Anat vraagt of we synagoge mogen bekijken. Ook hier weer krijgen we een onverschillige reactie. Hij wijst naar het overzicht met de tijden van gebeden om aan te tonen dat er nu geen gebeden zijn. “Kom maar verder. Het gebed is zojuist afgelopen.” Ik grabbel snel mijn keppeltje tevoorschijn en plaats die op mijn kale/ kalende kruin en we gaan naar binnen.

De sfeer in de synagoge is er eentje in afwachting van het volgende gebed. Een clubje mannen scharrelt rond en oogt nogal vermoeid. “Dat is een mooie camera”, zegt een jongeman op een stoel tegen Anat. Uiteraard vindt Anat dat ook en ze laat hem de camera zien. “Ok, Sony… Humm”, en kijkt wat geringschattend naar het apparaat. “Ik heb een Canon. Heb alles van Canon. Canon is de beste.” Ok, leuk voor hem dat hij zo’n fan is. “Heb je ook een systeemcamera van Canon”, vraagt Anat, altijd wel in voor een technisch verantwoord gesprek. Het moment dat ik altijd een beetje afhaak. De jongeman kijkt haar wat glazig aan vanachter zijn bril. “Of ik heb een systeemcamera heb? Ik heb geen idee.”

En zo valt het gesprek direct al stil. Hij lijkt zich wat ongemakkelijk te voelen en hij fröbelt wat aan zijn lulav (een gesloten blad van de dadelpalm). Het is vlak voor Sukkot en hij is waarschijnlijk net terug van de ‘arba minim’ markt, hierbij vlakbij aan de rand van de wijk Mahane Yehuda. Hij kijkt er zeer deskundig naar, zoals echte kenners en kopers op die markt altijd doen. Het gaat allemaal om perfectie en details. Anat ziet een kans om het gesprek een nieuwe kans te geven. “Waar moet je eigenlijk op letten bij zo’n lulav? Welke details zijn belangrijk?” Stilte. En daar is die glazige blik weer van hem. “Ik heb geen enkel idee”, zegt hij, terwijl quasi nauwkeurig de lulav bekijkt, “dat moet je maar aan de rabbijn vragen.”
Het is onderhand wel duidelijk dat er geen diepzinnig gesprek in zit met deze jongeman, die sinds we binnen zijn een onaangenaam cynisch glimlachje op zijn gezicht heeft. Anat komt nu direct to the point: “Kunnen we boven even kijken?” Nog voor ze antwoord krijgt, zegt een oudere man die boeken aan het stapelen is: “Ja, ga maar boven. De trap is achterin”. En zonder verdere begeleiding gaan we een lange trap op naar boven.

Ook hier heerst dezelfde rust als beneden. Slechts een paar mannen treffen we aan. Ieder druk met zijn ding: tafels rechtzetten en boeken opruimen. Een enkele man zit op zijn gemakje te lezen en ik zie hoe mooi de zon op zijn witte baard valt. Hoe toepasselijk is dat niet in de Sundial Building? Ik twijfel even of ik naar de man zal toestappen en ik hem al gesticulerend zal vragen of ik een foto van hem mag maken. De man is echter nogal aandachtig aan het lezen, dus ik wil hem niet storen. Bovendien als hij ‘nee’ zegt kan ik geen stiekeme foto maken. Iets wat nu wel mogelijk is.

Het is trouwens best wel apart dat in deze ruimte een inmiddels een oude bekende uit deze blog-reeks hier zeer regelmatig kwam om in de ochtend te bidden: Rabbijn Aryeh Levin. Het lijkt wel of er geen blog voorbij gaat of Aryeh Levin komt erin voor. Maar ik kan alvast verklappen dat dit waarschijnlijk de laatste keer is.

Bij gebrek aan verdere actie pakken we aan de achterkant van de Sundial nog even het fraaie uitzicht mee over Mahane Yehuda en andere wijken. Aan deze kant wordt de sabbat-toeter niet gehinderd door hoogbouw. In tegenstelling tot de kant van Jaffa Street waar de man met witte baard zat te lezen. Inmiddels is daar deze eerste wolkenkrabber van Jeruzalem ingesloten door hypermoderne soortgenoten van meer dan 40 verdiepingen.

Bij het verlaten van de Sundial staat de allround onwetende wijsneus met zijn lulav de smoezen met een oudere man. We groeten hen, maar ze geven geen krimp. Het is inmiddels alweer lang geleden dat ik me aan zulk gedrag magistraal stoorde. Nu is het inmiddels een soort van een feest der herkenning: Dit is Jeruzalem!
Eenmaal buiten is het tijd de wijk Mahane Yehuda in te duiken. Zowel fysiek als historisch. Hoe zakenlieden een zeer succesverhaal maakten van deze wijk. Maar wees gerust, her en der verschijnen er nodige hobbels. Want ook dát is Jeruzalem.

Mooi om de verhalen te lezen waarvan ik in de verste verten geen vermoeden had! En de Mahane Yehuda zo dicht bij ons onderkomen, Abrahams hostel.
Inderdaad even terug met deze heldere beschrijving.
Ja, die Hostel is zeker dichtbij Mahane Yehuda shuk en wijk. En aan een hele drukke weg waar alles door elkaar krioelt, naar goed Jeruzalems gebruik.
Beste Anat en Erwin,
Heb ademloos jullie blog gelezen over Jeruzalem en weer waande ik mij in de oude binnenstad van Jeruzalem. Hoewel het al heel lang geleden is dat ik daar in 1996 rondliep. Het verslag is zo boeiend en levensecht. Heb het met aandacht en plezier gelezen. Dan loop ik in gedachten over de oude stadsmuur met uitzicht op de olijfberg. Daar heb ik ook nog een gouden oorbel die ik in de oude stad bij een juwelier gekocht had verloren. Terwijl ik voor mijn gevoel de oorbel nog steeds in mijn oor had. Ben toen nog dezelfde dag een nieuw paar oorbellen gaan kopen. Die waren toen naar Nederlandse begrippen spotgoedkoop. Toch hadden ze een goudkeurmerk. Het mooiste van Jeruzalem vond ik de Tempel of de Al Aksa moskee met gouden koepel. Met vriendelijke groet, Ina.
Dank je Ina. Ja, de Oude Stad blijft zijn onvergelijkbare sfeer hebben. Mooi dat die oorbellen je weer even terugbrengen naar die tijd.